2TH Woordsoorten - vz, pers.vnw, bez. vnw

1 / 28
next
Slide 1: Video
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Welkom klas 2A!

Vandaag...
- Herhaling lw, zn, ww, bn
- Nieuw: vz, pers. vnw.,  
  bez. vnw.


Huiswerk dinsdag 13 april
- Maken: uit h/v-methode: grammatica - persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
- Leren: leerdoelen uit deze LessonUp


Slide 2 - Slide

Leerdoelen
- Ik kan een voorzetsel (vz) in een zin benoemen.
- Ik kan een persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.) 
in een zin benoemen.
- Ik kan een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.) 
in een zin benoemen.

Slide 3 - Slide

Wat 





van de vorige les?

Slide 4 - Slide

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

___ vogels vliegen in de lucht.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 5 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

De koeien _____ weer naar buiten.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 6 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

___ vogels vliegen in de lucht.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 7 - Quiz

Leerdoelen
- Ik kan een voorzetsel (vz) in een zin benoemen.
- Ik kan een persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.) 
in een zin benoemen.
- Ik kan een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.) 
in een zin benoemen.

Slide 8 - Slide

Voorzetsel (vz)
Een voorzetsel is een kort woord dat vaak een plaats, tijd of reden aangeeft. 
na de les, tijdens het eerste uur, op de grond, door het raam, wegens vakantie. 

Voorzetsels worden ook wel 'kastwoorden' of 'feestjewoorden' genoemd.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Noteer de voorzetsels uit de volgende zin:
In de trein naar Den Haag zat de conducteur met een kop koffie in de eerste klas. ​

Slide 11 - Open question

Voornaamwoorden
Voornaamwoorden zijn woorden die verwijzen naar personen, dieren of andere zelfstandige dingen. 
Er zijn verschillende soorten voornaamwoorden. ​

Deze les behandelen we het bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.) en het persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.)

Slide 12 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.)
Een persoonlijk voornaamwoord (pers vnw.) duidt een persoon, dier of ding aan.​

Zij verloren de wedstrijd. 
Pas op, hij bijt! 
Ik heb het op tafel gelegd. 

Slide 13 - Slide

Bron: De Volkskrant 

Slide 14 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.)
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is, een bezit. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.​
 

VB: jullie tuin, ons feest, jouw beste vriend. 

Maar: de tuin is van jullie --> jullie is hier pers. vnw

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

De tandarts is vandaag afwezig,  want                 is ziek.                 
Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op 
Wanneer gaan                     verhuizen?
Hoeveel boterhammen eet                   per dag? 
hij
je
ik
hem
zij

Slide 17 - Drag question

Zijn deze oorbellen van haar?

'haar' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 18 - Quiz

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 19 - Quiz

Eva heeft maar liefst dertig vlechtjes in haar(1) haar(2).

haar(1) is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 20 - Quiz

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.

'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 21 - Quiz

Benoem het persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord in de volgende zin:
'Ga je ook naar haar feestje?'

Slide 22 - Open question

Wat is de juiste spelling?
A
Dat is toch jouw schrift?
B
Dat is toch jou schrift?

Slide 23 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
Dat potlood is toch van uw?
B
Dat potlood is toch van u?

Slide 24 - Quiz

En nu...
- 2 tl/havo > H2 > Taalverzorging > alle opdrachten onder de 60% opnieuw 
   maken. 

- Zet je boek daarna op 2 havo/vwo. 

- Maak de opdrachten H1 >  Grammatica > 'Persoonlijk en bezittelijk  
   voornaamwoord'

Slide 25 - Slide

Kun je vz., pers. vnw., bez. vnw. in een zin benoemen?
A
Ja, ik kan deze woordsoorten benoemen.
B
Ik kan de meeste woordsoorten benoemen.
C
Nog niet allemaal. Ik vind het best lastig.
D
Nee, ik heb hulp nodig

Slide 26 - Quiz

Heb je nog vragen/opmerkingen voor de volgende les?

Slide 27 - Mind map

Huiswerk voor de volgende les
Selecteer in Nieuw Nederlands de methode voor 2 havo/vwo:
Maak H1 > Grammatica Woordsoorten > Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord startopdracht, opdracht 1 en opdracht 2

Snap je iets niet? - Stel je vragen via Teams, zodat ik je verder kan helpen!
Succes!

Slide 28 - Slide