H4 Rekensommen

H4 Rekenen 
  • Kostprijs per product = totale productiekosten : aantal producten
  • Winst = opbrengsten(totaal) – totale kosten
  • Opbrengst = aantal verkochte producten x verkoopprijs
  • Stijging berekenen in €    :  nieuw € - oud € = stijging €
  • Stijging in % berekenen  :  (nieuw €  - oud €) : 100 = stijging %
  • Afschrijving per jaar = aanschafprijs ÷ aantal gebruiksjaren
  • Afschrijving per jaar = aanschafrijs : (aantal gebruiksjaren x 12)
1 / 28
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

H4 Rekenen 
  • Kostprijs per product = totale productiekosten : aantal producten
  • Winst = opbrengsten(totaal) – totale kosten
  • Opbrengst = aantal verkochte producten x verkoopprijs
  • Stijging berekenen in €    :  nieuw € - oud € = stijging €
  • Stijging in % berekenen  :  (nieuw €  - oud €) : 100 = stijging %
  • Afschrijving per jaar = aanschafprijs ÷ aantal gebruiksjaren
  • Afschrijving per jaar = aanschafrijs : (aantal gebruiksjaren x 12)

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Hoe bereken totale productiekosten?
A
kostprijs per product + aantal producten
B
aantal producten x kosten per product

Slide 2 - Quiz

23.600 - 4.970 = 18630
Hoe bereken productiekosten per product?
A
totale kostprijs x aantal producten
B
aantal producten x kostprijs per product

Slide 3 - Quiz

23.600 - 4.970 = 18630
De productiekosten van aardbeienkwekerij Capri zijn dit jaar € 787.500. De kostprijs per kilo aardbeien is € 2,10.

Hoeveel kilo aardbeien produceert kwekerij Capri dit jaar?
A
37.500 kilo
B
375.000 kilo
C
1.653.750 kilo

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Citroën maakte vorig jaar 120 000 auto’s.

De productiekosten voor één auto waren € 8.000.
Bereken de totale productiekosten.
A
€9.600.000
B
€96.000.0000
C
€15.000
D
€150.000

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Kostprijs product berekenen

Kostprijs per product = alle productiekosten ÷ aantal producten.

Bakker Groenteman bakt 90 taarten. De productiekosten bedragen € 189.

Bereken de kostprijs per taart

Slide 6 - Open question

kostprijs per product = productiekosten : aantal producten
Fietsenfabriek Antilope heeft deze week 5200 fietsen geproduceerd.
De totale productiekosten bedragen € 949.000.
Bereken kostprijs per product(fiets)

Slide 7 - Open question

kostprijs per product = productiekosten : aantal producten
Scooterfabrikant Italia heeft deze week 200 scooters gebouwd. De totale productiekosten bedragen € 155.000.

Slide 8 - Open question

kostprijs per product = productiekosten : aantal producten
Scheepswerf IJsselhof bouwt 35 plezierjachten per jaar. De kostprijs per schip is gemiddeld € 37.000.

Bereken de totale productiekosten

Slide 9 - Open question

kostprijs per product = productiekosten : aantal producten
De productiekosten van aardbeienkwekerij Capri zijn dit jaar
€ 787.500. De kostprijs per kilo aardbeien is € 2,10.

Hoeveel kilo aardbeien produceert kwekerij Capri dit jaar?

Slide 10 - Open question

kostprijs per product = productiekosten : aantal producten
Drukkerij Interbook drukt gemiddeld 800 boeken per week. Gemiddeld is de kostprijs € 3,20 per boek.
Bereken de totale productiekosten

Slide 11 - Open question

kostprijs per product = productiekosten : aantal producten
De totale productiekosten van 800 fietsen was € 320.000.
Door slimmer te produceren gaat de kostprijs per fiets met 15% omlaag
Bereken de totale productiekosten?

Slide 12 - Open question

kostprijs per product = productiekosten : aantal producten
Hoe bereken je de winst?
A
opbrengst per product - kosten per product -
B
opbrengst kosten
C
opbrengst - kosten

Slide 13 - Quiz

23.600 - 4.970 = 18630
Als Gijs aan het eind van de avond de kassa van zijn restaurant opmaakt, blijkt de opbrengst € 4.300 te zijn. De kosten bedroegen diezelfde avond € 2.440.
Bereken zijn winst.

Slide 14 - Open question

kostprijs per product = productiekosten : aantal producten
Melle heeft een goede maand achter de rug.
De opbrengst van zijn bedrijf was in totaal € 23.600. De kosten waren € 4.970
Berken de winst.
A
€18.630
B
€28.570
C
€1.863

Slide 15 - Quiz

23.600 - 4.970 = 18630
Hoe bereken je de winst?
A
opbrengst per product - kosten per product -
B
opbrengst kosten
C
opbrengst - kosten

Slide 16 - Quiz

23.600 - 4.970 = 18630
Opbrengst = aantal verkochte producten x verkoopprijs
A
Opbrengst = aantal verkochte producten x kostprijs per product
B
winst + kosten
C
Opbrengst = aantal verkochte producten x verkoopprijs

Slide 17 - Quiz

23.600 - 4.970 = 18630
Op Koningsdag verkoopt Sophie zelfgemaakte sieraden op de vrijmarkt. Ze verkoopt er 32 voor gemiddeld € 7,20 per stuk. Het heeft Sophie € 104 gekost om deze sieraden te maken.
Bereken de opbrengst

Slide 18 - Open question

kostprijs per product = productiekosten : aantal producten
De opbrengst van een winkel in een week is
€ 2.900. De kosten per product is € 110,-. Ze verkopen in een week 15 producten.
Hoe bereken je de winst?
A
€2900 - (15x€110)
B
€2900 - €110
C
€2900 + (15 x1€10)

Slide 19 - Quiz

23.600 - 4.970 = 18630
Reisbureau Najib organiseert een studiereis naar Praag. De kosten van de reis bedragen € 18.000.
De 45 deelnemers aan de reis betalen € 475 per persoon.
Bereken de inkomsten
A
45 x €475 = €21.375
B
€18.000
C
€475 per persoon

Slide 20 - Quiz

23.600 - 4.970 = 18630
De opbrengst van een winkel in een week is
€ 2.900. De kosten per product is € 110,-. Ze verkopen in een week 15 producten.

Hoe bereken je de winst?
A
€2900 - (15x€110)
B
€2900 - €110
C
€2900 + (15 x1€10)

Slide 21 - Quiz

23.600 - 4.970 = 18630
Annika organiseert een schoolfeest. Een kaartje voor het feest kost € 4,75. Het geld dat Annika overhoudt, geeft ze aan een goed doel. Op het feest komen 82 mensen en de totale kosten zijn € 211. Bereken de winst.

Slide 22 - Open question

kostprijs per product = productiekosten : aantal producten
De winst van Louise was vorig jaar € 45.000.
Dit jaar is de winst 23% hoger.

Bereken het nieuwe winstbedrag.
A
€5.535,-
B
€34.650
C
€55.350,-

Slide 23 - Quiz

45.000 : 100 x 123 = 55.350
De winst van Achmed was vorig jaar € 70.000. Dit jaar komt hij uit op een winst van
€ 81.900.

Met hoeveel procent is zijn winst gestegen?
A
117%
B
11,7%
C
13,5%
D
113,5%

Slide 24 - Quiz

81.900 : 70.000 =  
Hoe bereken je de afschrijving per jaar?


A
aanschafprijs ÷ aantal gebruiksjaren
B
aanschafprijs ÷ aantal jaren

Slide 25 - Quiz

Afschrijving berekenen
Afschrijving per jaar = aanschafprijs ÷ aantal gebruiksjaren
Sybrand heeft voor zijn werk een goede laptop nodig. Daarom koopt hij voor € 1.398 een nieuwe. Sybrand rekent erop dat het apparaat drie jaar meegaat
Sybrand heeft voor zijn werk een goede laptop nodig. Daarom koopt hij voor € 1.398 een nieuwe. Sybrand rekent erop dat het apparaat drie jaar meegaat.

Bereken de afschrijving per jaar?


A
1398 : 3 =
B
1398 : 3 =

Slide 26 - Quiz

Afschrijving per jaar = aanschafprijs ÷ aantal gebruiksjaren

Timo heeft deze zitmaaier gekocht voor zijn hoveniersbedrijf. De machine moet zes jaar meegaan.
De maaier kost €3.299,-.

Hoeveel is de afschrijving per maand?
A
€3.299 : 6 = € 550,83
B
€3.299 : 12 = € 274,92
C
€3.299 : 36 = € 91,64
D
€3.299 : 72 = € 45,82

Slide 27 - Quiz

Afschrijving per jaar = aanschafprijs ÷ aantal gebruiksjaren

Willy heeft voor zijn winkel een nieuwe inrichting gekocht voor € 18.960. De afschrijving per maand is € 395.

In hoeveel jaren wordt de inrichting afgeschreven?

Slide 28 - Open question

kostprijs per product = productiekosten : aantal producten