Present Perfect & Past Simple & Past Continuous

VERLEDEN TIJD
verschillende mogelijkheden
1 / 49
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

VERLEDEN TIJD
verschillende mogelijkheden

Slide 1 - Slide




Er zijn verschillende vormen van verleden tijd.
  • Ik heb mijn haar geknipt.
  • Hij sprak af met Truus.
  • Zij waren aan het praten.
VERLEDEN TIJD
verschillende mogelijkheden

Slide 2 - Slide




Er zijn verschillende vormen van verleden tijd.
  • Ik heb mijn haar geknipt. (Present Perfect)
  • Hij sprak af met Truus. (Past Simple)
  • Zij waren aan het praten. (Past Continous)
VERLEDEN TIJD
verschillende mogelijkheden

Slide 3 - Slide

Present Perfect 

        
1
Present Perfect

Slide 4 - Slide

Present Perfect 

        
have / has + voltooid deelwoord
Has of have
1
Present Perfect

Slide 5 - Slide

Have or Has? 



I have
you have
he/she/it HAS
we have 
you have 
they have
she/he/it 
(shit) =
HAS 
I/you/we/they =
HAVE
Has / have 2
hangt af van het onderwerp
 
Subject = het onderwerp van de zin: WIE wat doet  


Slide 6 - Slide

SIGNAALWOORDEN
never
ever
since
for
just
already
yet
altijd 
de Present Perfect
2

Slide 7 - Slide

SIGNAALWOORDEN
never
ever
since
for
just
already
yet
staan altijd tussen have / has en het voltooid deelwoord

Slide 8 - Slide

SIGNAALWOORDEN
never
ever
since
for
just
already
yet
You have already sung a song.
I have never seen him before.
Has he ever jumped over a car?
We have lived in Deurne since 2005.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Drag question

Slide 11 - Drag question

They .............never
jumped out of a plane
A
has
B
have

Slide 12 - Quiz

He....... never
ironed his clothes on a cliff
A
has
B
have

Slide 13 - Quiz

Wat is dat andere woord ook alweer?

(gezien, verhuisd, besproken)
    Regelmatig ww                             Onregelmatig ww
voltooid deelwoord
1
2
RWW
OWW
3

Slide 14 - Slide

play - played
walk - walked
work - worked
want - wanted
voltooid deelwoord 
=
hele ww (stam) +(e)d

1: RWW    
50 regular verbs

Slide 15 - Slide

I have never .......an icy mountain
(climb)

Slide 16 - Open question

He ..........(never - cheat)
on a test

Slide 17 - Open question

voltooid deelwoord = 3e kolom  
to do -  did - done
to fly - flew - flown
to fight - fought - fought 
2: OWW

Slide 18 - Slide

  Infinitive (stam).            Past Simple                 Past Participle
Tegenwoordige Tijd        Verleden Tijd              Voltooid deelwoord

3 tijden / kolommen onregelmatige werkwoorden


to do                                    did                                           done
to fly                                     flew                                         flown
to go                                    went                                        gone
hele werkwoord
1
verleden tijd
2
voltooid deelwoord
3

Slide 19 - Slide

I .......(never - fall) down
in public
fall - fell - fallen

Slide 20 - Open question

I...........(never - see)
a ghost
see - saw - seen

Slide 21 - Open question

I have never fallen down
I have never seen a ghost

Slide 22 - Slide

Ik kan de Present Perfect toepassen
04

Slide 23 - Poll

Do you think you understand the
Present Perfect?
Yes
It's easy
A bit
I really need more help.
No

Slide 24 - Poll

Dit heb ik nodig om me te verbeteren hierin:
A
LessonUp nog een keer
B
Persoonlijke uitleg
C
Extra oefenen op papier
D
Extra digitaal oefenen

Slide 25 - Quiz

PAST SIMPLE
PAST SIMPLE

Slide 26 - Slide

Past Simple
  • Je leert:
  • Wanneer moet je de past simple gebruiken?
  • Wat is de regel?
  • Uitzonderingen

Slide 27 - Slide

Wanneer gebruik je de Past Simple?

  • Iets is gebeurd in de verleden tijd.
  • Het is begonnen en gestopt in de verleden tijd.
  • Er staat een tijdsbepaling in van verleden tijd
  • (yesterday, this morning, three years ago, etc.).

Slide 28 - Slide

Wat is de regel?
TIP: kijk in elke zin naar het werkwoord.

  • A year ago, I played the guitar.
  • Mary sailed to England last year.
  • We danced all night long.
  • My boyfriend picked me up yesterday.

Slide 29 - Slide

Wat is de regel van de PAST SIMPLE?
(wat doe je met het werkwoord?)

Slide 30 - Open question

Wat is de regel?
rww + (e)d


bijv:
work   --> worked
dance --> danced
stomme 'e' weg ermee
oww + 2e kolom

bijv.:
eat - ate - eaten
see - saw - seen

Slide 31 - Slide

My friends .......... me on my birthday last year. (surprise)
A
was surprising
B
were surprising
C
surprised
D
surprising

Slide 32 - Quiz

We .......... to school yesterday. (walk)
A
walked
B
walking
C
was walking
D
were walking

Slide 33 - Quiz

I .......... my dog. (love)
A
loving
B
loved
C
was loving
D
were loving

Slide 34 - Quiz

UITZONDERINGEN
:(

Slide 35 - Slide

PAST SIMPLE - uitzonderingen

ONREGELMATIGE WERKWOORDEN


  1. Krijgen géén +(e)d;
  2. Moet je uit je hoofd leren;
  3. Je hebt de 2e kolom nodig

Slide 36 - Slide

came
buy
sit
say
eat
come
bought
sat
said
ate

Slide 37 - Drag question

She .......... a car. (buy)
A
bought
B
buyed

Slide 38 - Quiz

We .......... dinner. (eat)
A
eaten
B
eat
C
ate

Slide 39 - Quiz

Past Continuous
Past Continuous

Slide 40 - Slide

PAST CONTINUOUS
  • Je leert:
  • Wanneer moet je de Past Continuous gebruiken?
  • Wat is de regel?

Slide 41 - Slide

Wanneer gebruik je de
Past Continuous?



Iets duurde een tijdje om te doen in de verleden tijd.

Slide 42 - Slide

Wat is de regel?

Tip: kijk in elke zin naar de werkwoorden.


  • I was swimming at 8 o'clock.
  • We were studying in the library all day yesterday.
  • Peter was cleaning his room.

Slide 43 - Slide

Wat is de regel van de PAST CONTINUOUS?
(wat doe je met het werkwoord?)

Slide 44 - Open question

was
were
I
you
we
they
she/he/it

Slide 45 - Drag question

De regel van de
Past Continuous


  1. was / were
  2. ww+ing

Slide 46 - Slide

I .......... late last night. (work)
A
were working
B
was working
C
work
D
worked

Slide 47 - Quiz

We .......... in the ocean last week. (swim)
A
swimming
B
were swimming
C
was swimming
D
swam

Slide 48 - Quiz

You ........... TV al night. (watch)
A
were watching
B
was watching
C
watch
D
watched

Slide 49 - Quiz