Grammar: to be and to have got

1 / 23
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Today ...
Vandaag gaan we verder met het werkwoord to be & to have (got)

Doel: aan het eind van de les kunnen we de vorm van to be  & to have ( got) toepassen.

Slide 2 - Slide

Wat denk je dat het werkwoord to be in het Nederlands betekent?
A
zijn
B
zijn/worden
C
worden
D
heb

Slide 3 - Quiz

Uitleg ...
Er valt weinig uit te leggen je moet dit rijtje gewoon goed onthouden!!

Slide 4 - Slide

to be = zijn
I
You

She
He
It

We
You
They
Am
Are

Is
Is
Is

Are
Are 
Are
'm
're

's
's
's

're 
're
're
Je mag het ook afkorten:
I
You

She
He
It

We
You
They

Slide 5 - Slide

Pas toe ...kies uit am/are/is

Slide 6 - Slide

Antwoorden ...

Slide 7 - Slide

Maak een zin met de vorm van to be

Slide 8 - Open question

John and Casey _____ best friends
A
're
B
are
C
is
D
's

Slide 9 - Quiz

Sleep de vormen van to be naar de juiste plek in de zinnen.
1. I _________ at home.

2. You _________ with your brother.

3. He _________ working out.
am
is
are

Slide 10 - Drag question

Kies het juiste antwoord:

My sister ____ my best friend.
A
Am
B
Is
C
Are
D
's

Slide 11 - Quiz

My father and I _____ at the zoo today.
A
am
B
is
C
are
D
have

Slide 12 - Quiz

I ____ a big black dog at home.
A
am
B
have
C
has
D
are

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

have got = hebben
I
You

She
He 
It

We 
You 
They
I
You

She
He 
It

We 
You 
They
Je mag het ook afkorten:
have (got)
have (got)

has (got)
has (got)
has (got)

have (got)
have (got)
have (got)
've (got)
've (got)

's (got)
's (got)
's (got)

've (got)
've (got)
've (got)

Slide 15 - Slide

Greg ____ beautiful long hair. His parents _____ short grey hair.
A
have - has
B
has - have
C
has - has
D
have - have

Slide 16 - Quiz

I ____ a boy and I _____ a lot of friends.
A
am - am
B
am - has
C
am - have
D
are - have

Slide 17 - Quiz

My parents ___ a blue car. The car ___ at the garage at the moment.
A
have - is
B
has - is
C
have - are
D
have - am

Slide 18 - Quiz

My dad ____ blond hair, my mom ____ brown hair. They ____ 57 years old.
A
has - has - is
B
have - has - are
C
has - has - are
D
have - have - is

Slide 19 - Quiz

Uit welke drie woorden kan ik kiezen
als ik 'to be' zie staan?

Slide 20 - Open question

Uit welke twee woorden kan ik kiezen
als ik 'have got' zie?

Slide 21 - Open question

Well done!


Slide 22 - Slide

Ik kan de juiste vorm van to be & to have ( got) gebruiken.
A
ja
B
nee
C
een beetje
D
misschien

Slide 23 - Quiz