2 basis + kgt unit 3 lesson 4

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Jobs 

Do you get pocket money?
If so, how much?

Questions

Emily is zuinig op haar geld. Met welke twee dingen bespaart ze geld?

Hoe verdient Emily geld?

Do you have a job?

Yes

No

large numbers

in het Nederlands:         1.000.000

                                                € 5,95

In het Engels:                    1,000,000

                                                 £ 5.95

Waar in het Nederlands een komma staat, staat in het Engels een punt. 

To do!            unit 3 lesson 4 

basis:    maken opd.  36A +  37 + 38 + 39 

kgt:  maken opd. 31 - 32A - 32B (samen) - 33 A 

 basis + kader:            Leren woorden van lesson 4 

quizlet.com

Grammar lesson 4 

*  meervoud 

Meervoud

*  meervoud (basis) 

*  short answers (kgt) 

*  present simple vs present continuous (kgt)

Meervoud: algemeen

Meervoud: s-klank

 

Meervoud: medeklinker+o

 

Meervoud: -f / -fe

 

Meervoud: medeklinker+y

 

Meervoud: klinker+y

 

Meervoud: Uitzonderingen 1

 

Meervoud: Uitzonderingen 2

 

Wat is de juiste meervoudsvorm?
baby

1. babys
2. babies
3. baby's

Wat is het juiste meervoud van
child

1. childs
2. children

Wat het juiste meervoud van
leaf

1. leaves
2. leafs

Welke vorm is juist?
mouse

1. mice
2. mouses

Welke is juist?
piano

1. pianos
2. pianoes

Welke is juist?
tomato

1. tomatos
2. tomatoes

Maken        unit 3 lesson 4 

Maken: opd. 40 - 41  - Practise More 

Leren:  de woorden van lesson 4 

Persoonlijke voornaamwoorden

Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een levend wezen.

Persoonlijke voornaamwoorden

(onderwerp)

I (ik)

You (jij)

He/She/It (hij/zij/het)

We (wij)

You (jullie)

They (zij)

Persoonlijke voornaamwoorden
(niet-onderwerp)

Me (me)

You (jou)

Him/Her/It (hem/haar/het)

Us (ons)

You (jullie)

Them (hen)

Voorbeelden

Ze vindt me leuk.                                    Wij vinden hem niet leuk.

She likes me.                                           We don't like him.

Wat vinden jullie van hen?                      Vergeet haar niet.

What do you think of them?                   Don't forget her.

Hij vindt me niet aardig
He doesn't like ...

1. I
2. me
3. her
4. you

Piet vindt hen aardig
Piet likes ....

1. you
2. our
3. them
4. their

Het ziet er goed uit.
.... looks good.

1. I
2. its
3. us
4. it

Present simple - present continuous

Present simple

Feiten, gewoonten en regelmatige gebeurtenissen.

I always go to school on time.

Present continuous

Iets is nu aan de gang of bij irritatie. 

My colleague is always taking really long breaks. It's annoying!

Present continuous

Subject +	Form of to be +	Verb + ing
I	Am/’m	Watching	TV.
You/we/they	Are/’re	Watching	TV.
He/she/it	Is/’s	Watching	TV.

Present Continuous

Present Continuous

When	When something happens now . Something that happens for a while .
How	I am walk ing he/she/it is walk ing you/we/they are walk ing
Signal words	now, at the moment,
Example	The police are investigat ing the murder on the Prince.

Maken       unit 3 lesson 4 

basis:      maken  opd.   40 + 41 + 44 + 45 +  Practise More

kgt:     maken 36 + 37B + 38 + 39 + Practise More

basis + kader:     de woorden en zinnen van lesson 3 + 4

Vandaag:  unit 3 lesson 4 afm.

Na de s.o.:  

Zorg dat opdracht  37 - 38 - 39 - 40 -41 - 44 - 45 +

Practise More (2x)  af zijn.