T5 Weektaak 3 2bkb

Thema 5 Stad en Land
Weektaak 3
1 / 46
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 5 Stad en Land
Weektaak 3

Slide 1 - Slide

Wat weet je nog van de vorige les?

Slide 2 - Mind map

Weektaak 3
Bs 1) Wat is ecologie?
Bs 2) Voedselrelaties 
Bs 3) Populaties

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Leerdoelen weektaak 3
  • Je moet weten wat biotische en abiotische factoren zijn.
  • Je moet de niveaus van de ecologie kunnen beschrijven.
  • Je moet een voedselketen kunnen opstellen.
  • Je moet een voedselweb kunnen opstellen.
  • Je moet de kringloop van stoffen kunnen beschrijven en daarin producenten, consumenten en reducenten kunnen onderscheiden.
  • Je moet kunnen aangeven hoe de grootte van een populatie wordt beïnvloed door biotische en abiotische factoren.​

Slide 5 - Slide

Thema 6 Ecolgie 
Bs 1) Wat is ecologie?
Het milieu (de leefomgeving) heeft invloed op organismen. Maar organismen hebben ook invloed op hun milieu.
De ecologie gaat over alle relaties in de natuur.

Slide 6 - Slide

Mensen hakken bomen om voor de houtkachel. Dit is een voorbeeld van:
A
invloed van het milieu op organismen
B
invloed van organismen op het milieu

Slide 7 - Quiz

Je huid kleurt donkerder door de zon. Dit is een voorbeeld van:
A
invloed van het milieu op organismen
B
invloed van organismen op het milieu

Slide 8 - Quiz

De invloeden op een organismen worden verdeeld in 2 groepen.
1. Biotische factoren: Levende factoren. Invloeden die afkomstig zijn van levend natuur.
Biotoop = alle abiotische factoren in een bepaald gebied samen
2. Abiotische factoren: Levenloze factoren. Invloeden die afkomstig zijn van levenloze natuur.
invloeden uit het milieu op een organisme

Slide 9 - Slide

Lucht, licht en water zijn voorbeelden van:
A
abiotische factoren
B
biotische factoren

Slide 10 - Quiz

Abiotische factoren
Niet-levende onderdelen 

 
Voorbeeld:
- regen 
- lucht
- wind 
-enz.

= Biotische factoren
Levende dieren, planten, schimmels of bacteriën.  

voorbeelden: 
soortgeoten -
voedsel -
roofdrieren -
enz. -

Slide 11 - Slide

soortgenoten, voedsel en roofdieren zijn voorbeelden van:
A
abiotische factoren
B
biotische factoren

Slide 12 - Quiz

De niveaus van de ecologie 

1. Individu

2. Populatie

3. Levensgemeenschap

4. Ecosysteem

5. Biosfeer

Slide 13 - Slide

Tot welk niveau van de ecologie behoort een weiland?
A
individu
B
populatie
C
levensgemeenschap
D
ecosysteem

Slide 14 - Quiz

Niveaus van de ecologie 
De niveaus van klein naar groot:

Individu = 1 enkel organisme
Populatie = een groep organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied, die samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen.
levensgemeenschap =  verschillende populaties in een gebied
Ecosysteem = bepaald gebied waar biotische- en abiotische factoren samen een eenheid vormen.

Slide 15 - Slide

Tot welk niveau van de ecologie behoort een hert?
A
individu
B
populatie
C
levensgemeenschap
D
ecosysteem

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Individu
Populatie
Levensgemeenschap
Ecosysteem

Slide 18 - Drag question

wat zijn de vier niveau's van de ecologie van klein naar groot?
A
individu, populatie, levensgemeenschap, ecosystemen
B
levensgemeenschap, individu, populatie, ecosystemen

Slide 19 - Quiz

Voedselketen
Voedselweb
Voedselrelaties
6.2

Slide 20 - Slide

0

Slide 21 - Video

Slide 22 - Video

Voedselketen
voedselketen = reeks (aantal) organismen. Binnen een voedselketen zie je welke organisme door welke organisme wordt gegeten.
De pijl wijst altijd naar de organisme die de vorige organisme op eet.

Slide 23 - Slide

Op welk plaatje zie je een voedselketen?
A
B
C

Slide 24 - Quiz

voedselketen 
schakel = deel van een voedselketen.

De eerste schakel van een voedselketen is altijd een plant.
De tweede schakel is altijd een planteneter. 
De derde schakel is een vleeseter of alleseter

Slide 25 - Slide

Welke orde heeft het lieveheersbeestje?
consument van de ... orde
A
1ste orde
B
2de orde
C
3de orde
D
4de orde

Slide 26 - Quiz

voedselweb/ voedselketen
Voedselweb = meerder voedselketens bij elkaar.  

De pijl betekent wordt gegeten door.......
de plant -> de sprinkhaan-> de kikker-> de slang-> de uil

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Drag question

fotosynthese
beginstoffen: 
water en koolstofdioxide
energie: zonlicht
eindstoffen:
glucose en zuurstof

Slide 29 - Slide

Waarmee begint iedere voedselketen?
A
Dier
B
Plant
C
Bacterie
D
Schimmel

Slide 30 - Quiz

Voedselrelaties 
Producenten

planten die glucose maken.



Consumenten
1. Planteneters = organismen die planten eten
Vleeseters = organismen die vlees eten 
Alleseters = organismen die en planten en vlees eten. 

Reducenten

Afvaleters /reducenten = eten dode resten van organismen

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Video

Wat zijn consumenten?
A
Dieren
B
Planten
C
Schimmels
D
Bacteriën

Slide 33 - Quiz

Wat zijn reducenten?
A
Bacteriën
B
Planten
C
Schimmels
D
Dieren

Slide 34 - Quiz

Kringloop
  • In de natuur worden stoffen steeds opnieuw gebruik. 

  • Reducenten nemen organische stoffen op
    en worden vervolgens omgezet in
    anorganische stoffen.

Slide 35 - Slide

Schimmels behoren tot de reducenten.
A
waar
B
niet waar

Slide 36 - Quiz

Producenten
Reducenten
Consumenten
Afvaleters
Mineralen

Slide 37 - Drag question

Waar horen mensen bij?
A
alles-eters
B
vlees-eters
C
planten-eters
D
mee-eters

Slide 38 - Quiz

Hoeveelste schakel is de koolmees in de volgende voedselketen:
vlierbes -> bladluis -> lieveheersbeestje -> koolmees -> adder -> buizerd

Slide 39 - Open question

Populaties 6.3
-> Biologisch evenwicht

Slide 40 - Slide

Populatie
Grootte van een populatie is afhankelijk van abiotische en biotische factoren.

Slide 41 - Slide

Hoe noem je een groep van dezelfde organismen?
A
Organisme
B
Ecosysteem
C
Organen
D
Populatie

Slide 42 - Quiz

Ecologie is:
"De leer van..
A
de relaties in de natuur
B
De levende organismen in de natuur
C
verscheidenheid in de natuur
D
de manier van voortbewegen van de organismen

Slide 43 - Quiz

Veranderingen in populatiedichtheid
Dichtheidsonafhankelijke factoren zijn bijvoorbeeld een strenge vorst of een bosbrand.

Het is natuurlijk ook mogelijk dat een gunstig klimaat zorgt voor een enorme toename van individuen binnen de populatie

Bijensterfte ten gevolge van strenge vorst
Sprinkhanenplaag door gunstige omstandigheden

Slide 44 - Slide

Biologisch evenwicht

Slide 45 - Slide

Weektaak 3
Biologie voor Jou 
2KGT 
Thema 6
basisstof 6.1 en 6.2 en 6.3

Slide 46 - Slide