TC A2 Thema 5.11 Het huiswerk + herhaling verleden tijd

Vrijdag 14 november
de trechterbekervaas
het hunebed (Trechterbekervolk)
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 16 min

Items in this lesson

Vrijdag 14 november
de trechterbekervaas
het hunebed (Trechterbekervolk)

Slide 1 - Slide

Programma
Herhaling: verleden tijd (5.5)

Thema 5.11 Het huiswerk

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

De tijd van NU

De tijd van NU heet tegenwoordige tijd.

Het gebeurt NU
Het is niet klaar.

Slide 4 - Slide

De tijd van TOEN

De tijd van TOEN heet verleden tijd.

Het gebeurde TOEN
Je stapt terug in het verleden en iets is dan nog bezig.

Slide 5 - Slide

De jongen gooit de bal
De jongen gooide de bal
nu
toen

Slide 6 - Slide

Het meisje eet de pizza
Het meisje at de pizza
nu
toen

Slide 7 - Slide

Regelmatige werkwoorden
verleden tijd 
Onregelmatige werkwoorden verleden tijd


+ te                       (enkelvoud)
+ ten                     (meervoud)
                     of
+ de                       (enkelvoud)
+ den                     (meervoud)


  Onregelmatige werkwoorden 
veranderen in de verleden tijd:

           ik eet     ------  ik at
           ik drink ------- ik dronk
           ik ben    ------- ik was
           ik heb    ------- ik had
           ik koop  ------- ik kocht
           ik rijd     ------- ik reed
           

Slide 8 - Slide

Staat de laatste letter van de stam in 't kofschip
 + te (n)



Staat de laatste letter van de stam niet in 't kofschip
+ de (n) 

werken > 

ik         werkte 
jij         werkte
hij/zij   werkte
wij       werkten
jullie    werkten
zij         werkten

leren > 

ik       leerde
jij       leerde
hij/zij leerde
wij     leerden
jullie  leerden
zij       leerden

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

timer
1:00
Geef voorbeelden van regelmatige werkwoorden:

Slide 11 - Mind map

timer
1:00
Geef voorbeelden van onregelmatige werkwoorden:

Slide 12 - Mind map

Ik werk elke dag.
A
nu
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 13 - Quiz

Ik HEB elke dag GEWERKT.
A
nu
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 14 - Quiz

Ik werkte elke dag..
A
nu
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 15 - Quiz

De verleden tijd

Slide 16 - Slide

Vroeger (spelen) mijn broer piano.
A
spelente
B
speelte
C
spelende
D
speelde

Slide 17 - Quiz

Die mensen (wonen) al in de straat toen ik een kind was.
A
woonte
B
woonten
C
woonde
D
woonden

Slide 18 - Quiz

Wij (wandelen) in Spanje op het strand.
A
wandelten
B
wandelde
C
wandelden
D
wandelte

Slide 19 - Quiz

Mijn dochter (vertellen) een verhaal.
A
vertelte
B
vertellte
C
vertellde
D
vertelde

Slide 20 - Quiz

Wij (leven) daar heel rustig.
A
Wij leefte
B
Wij leeften
C
Wij leefden
D
Wij leefde

Slide 21 - Quiz

Hij (verven) de hele muur. Toen was hij moe.
A
vervte
B
verfte
C
vervde
D
verfde

Slide 22 - Quiz

Ik (sporten) vroeger op dinsdagavond.
A
sporte
B
sportte
C
sportde
D
sporde

Slide 23 - Quiz

Ik (wachten) een uur op mijn vriend.
A
wachte
B
wachtte
C
wachde
D
wachtde

Slide 24 - Quiz

(Wassen) jullie de borden zelf af?
A
Waste
B
Wasten
C
Wasde
D
Wasden

Slide 25 - Quiz

Vul de juiste vorm in.
De autoruit ... (barsten) in 1000 stukjes.
A
barsde
B
barstten
C
barsden
D
barstte

Slide 26 - Quiz

Ik (reizen) naar Spanje.
A
Ik reisde
B
Ik reiste
C
Ik rees
D
Ik reisten

Slide 27 - Quiz

Maak de verleden tijd
Hij ....... (werken) op kantoor.

Slide 28 - Open question

Maak de verleden tijd
Het meisje .....(melden) dat zij ziek was.

Slide 29 - Open question

Maak de verleden tijd
Jij ....... (fietsen) in het centrum.

Slide 30 - Open question

Maak de verleden tijd
Jij ....... (redden) de kat uit de boom.

Slide 31 - Open question

Maak de verleden tijd
Wij ... (starten) gisteren laat met de les.

Slide 32 - Open question

tegenwoordige tijd of 
verleden tijd?
regelmatig werkwoord of
onregelmatig werkwoord?

Slide 33 - Slide

Ik begrijp de les.
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll