bespreking Plato H13e

• Klassieke Talen
• Middelbare school
• Voortgezet speciaal onderwijs
• vmbo lwoo
• Leerroute VL
• Leerjaar 6

bespreking Plato H13e

buiten de grot

vragen vooraf

r.1 t/m 4

r.1 αὐτὸ τὸ φῶς

1. hetzelfde licht
2. dit licht
3. het licht zelf
4. het licht

r.1 ἀναγκάζοι - wat is NIET waar?

1. τις is hier het onderwerp
2. optativus potentialis
3. aoristus
4. persoonsvorm in bijzin

r.2 τὰ ὄμματα - accusativus respectus (ogen)
Hoe vertaal je dat in combinatie met de infinitivus ἀλγεῖν (pijn hebben)

r.2 ἀποστρεφόμενον - over wie gaat dit participium?

1. Plato
2. degene die iemand losmaakt
3. de mensen in de grot
4. degene die is losgemaakt

r.4 σαφέστερα - welke vorm?

1. comparativus
2. superlativus

Streeptekst

vragen na het vertalen

r.1 t/m 4

Wat wordt er bedoeld met ἐκεῖνα r.3?

1. de schaduwen op de muur
2. de dingen die langs gedragen werden
3. de dingen buiten de grot
4. de werkelijkheid

Wat wordt er bedoeld met ταῦτα r.3?

Οὕτως, ἔφη.

'Zo is het', zei hij 

Wie is de 'hij' waar Sokrates mee spreekt?

1. Plato
2. Erymanthos
3. Glauco
4. Diotima

vragen vooraf

r.6 t/m 11

τραχείας en ἀνάντους congrueren met
τῆς ἀναβάσεως (r.6-7)

1. waar
2. niet waar

Wie is (nog steeds) het onderwerp van ἀνείη (r.7)

De infinitivusvormen ὀδυνᾶσθαί en ἀγανακτεῖν ) + ἂν vormen een

1. potentialis
2. generalis
3. futuralis
4. irrealis

Wat voor vorm is ἑλκόμενον (r.9)?

1. participium aoristus actief
2. participium praesens actief
3. participium aoristus passief
4. participium praesens passief

Wat betekent ἓν (r.10)?

1. in
2. op
3. één
4. bij

τῶν νῦν λεγομένων ἀληθῶν (r.10-11) - participium + lidwoord = zelfstandig gebruikt
[noemen / nu / waar] : hoe vertaal je dit?

streeptekst

vragen achteraf

r.6 t/m 11

Wat geeft βίᾳ r.6 aan?

1. dat de gevangenen niet vrijwillig gaan
2. dat de gevangenen heel sterk zijn
3. dat de gevangenen niet goed luisteren
4. dat de gevangenen van niets weten

Welk woord uit r.1 t/m 4 wordt in het tweede deel herhaald met ὀδυνᾶσθαί (r.8)?

1. βλέπειν
2. ἀλγεῖν
3. φεύγειν
4. καθορᾶν

Wat geeft Sokrates in r.9-10 als reden waarom iemand niets kan zien?

Wat wordt bedoeld met τῶν νῦν λεγομένων ἀληθῶν (r.10-11)?

1. de schaduwen
2. de voorwerpen in de grot
3. de mensen in de grot
4. de dingen buiten de grot