Herhaling Taalverzorging H1 2 - kader

Herhaling Taalverzorging H1
Persoonsvorm, onderwerp en gezegde
Samengestelde zinnen
Persoonsvorm tt en vt

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhaling Taalverzorging H1
Persoonsvorm, onderwerp en gezegde
Samengestelde zinnen
Persoonsvorm tt en vt

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm, onderwerp en gezegde
(GL: Lijdend voorwerp)

Slide 2 - Slide

Welke twee manieren kun je gebruiken om de persoonsvorm te vinden?

Slide 3 - Open question

Een persoonsvorm is altijd een:
A
werkwoord
B
persoon
C
levend wezen (mens, dier)
D
zelfstandig naamwoord

Slide 4 - Quiz

Persoonsvorm
Je kunt de persoonsvorm vinden door de:
- vraagproef, de zin vragend maken en dan komt de persoonsvorm aan het begin van de zin.
- tijdproef, de zin in een andere tijd zetten (van tt naar vt of van vt naar tt). 

Let op: de persoonsvorm is altijd een werkwoord. 

Slide 5 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Maria bracht haar dochter naar het kinderdagverblijf.
A
Maria
B
bracht
C
haar dochter
D
het kinderdagverblijf

Slide 6 - Quiz

Onderwerp
Het onderwerp hoort bij de persoonsvorm. 
Om het onderwerp te vinden, moet je de volgende vraag stellen:
Wie (Wat) + pv?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp. 

Slide 7 - Slide

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Julia en Sabine geven een cadeautje aan Mark.
A
geven
B
Julia en Sabine
C
Mark
D
een cadeautje

Slide 8 - Quiz

Waaruit bestaat het gezegde?

Slide 9 - Open question

Gezegde
Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin. Dit betekent dat de persoonsvorm ook altijd onderdeel is van het gezegde.

Let op: Bij een scheidbaar werkwoord heb je twee delen in het gezegde.

Slide 10 - Slide

Lijdend voorwerp
Wat (Wie) + wg + ow?

Slide 11 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Marieke geeft een mooi boeket aan Demi.
A
Marieke
B
geeft
C
een mooi boeket
D
aan Demi.

Slide 12 - Quiz

Samengestelde zinnen
In teksten kunnen losse en samengestelde zinnen staan. 
Samengestelde zinnen bestaan uit twee kortere zinnen die aan elkaar gevoegd zijn.

Let op: een samengestelde zin heeft altijd (minimaal) twee persoonsvormen.

Slide 13 - Slide

In een samengestelde zin staat altijd een voegwoord of een komma.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Samengestelde zin
Een samengestelde zin gebruikt vaak een voegwoord om twee kortere zinnen aan elkaar te voegen. 
De voegwoorden die het meest gebruikt worden, zijn:
en, terwijl, omdat, zodat, nadat, als, toen, want, maar, of, dus

Let op: Een voegwoord staat meestal na de komma, maar dit hoeft niet altijd zo te zijn. Hij kan ook aan het begin van de zin staan. 

Slide 15 - Slide

Wat is het voegwoord in de volgende zin:
Als Louise haar tas inpakt, kijkt haar hondje Klaas graag mee.
A
kijkt
B
Louise
C
als
D
inpakt,

Slide 16 - Quiz

Persoonsvorm tt en vt
Je hebt verschillende tijden waarin werkwoorden kunnen staan, in dit geval de tegenwoordige tijd (tt) en verleden tijd (vt). 


Slide 17 - Slide

Persoonsvorm tt
ik erbij of jij/je erachter: de ik-vorm
ander enkelvoud: ik-vorm + t
meervoud: hele werkwoord 

Tip: gebruik het woord 'lopen' om te horen of er een -t achter de ik-vorm moet

Slide 18 - Slide

Persoonsvorm vt
Zwak? 

Sterk?

Slide 19 - Slide

Noem twee voorbeelden van een zwak werkwoord en twee voorbeelden van een sterk werkwoord.

Slide 20 - Open question

Persoonsvorm vt - zwak
Enkelvoud: ik-vorm + de/te 
Meervoud: ik-vorm + den/ten

Slide 21 - Slide

Persoonsvorm vt - sterk
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank.

Je schrijft ze zo kort mogelijk: 


Slide 22 - Slide

Aan de slag
Schrijf van de volgende zinnen de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde op.

Slide 23 - Slide

Pv, ow, gez.
- Mark en Ramon maken samen een heel gezellig radioprogramma.
- Jantje gooit de bal naar zijn hond en hij haalt hem op.
- De docent heeft de toetsen nagekeken en deelt de cijfers met de klas.
- De jongen wast de borden en bekers af en zijn vader ruimt het op. 

Slide 24 - Slide

Opdracht
Bedenk zelf drie zinnen, schrijf deze op en lever bij mij in. 

Slide 25 - Slide