Werkwoordspelling tt en vt

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Werkwoordspelling

Leerdoel:

Persoonsvorm tegenwoordige tijd en persoonsvorm verleden tijd door elkaar oefenen.

Eerst even herhalen

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Persoonsvorm verleden tijd

En nu oefenen!

tegenwoordige tijd en verleden tijd door elkaar

Waar of niet waar?
In de tegenwoordige tijd gebruik je 't kofschip-x.

1. waar
2. niet waar

Waar of niet waar?
Als 'jij' achter de persoonsvorm staat, schrijf je de ik-vorm.

1. waar
2. niet waar

Waar of niet waar?
Bij een zwak werkwoord verandert de klank in de verleden tijd.

1. waar
2. niet waar

Vorige week ... (bestellen) hij twee kilo appels.

1. besteldde
2. bestelde

De oude man ... (herkennen) niemand meer.

1. herkent
2. herkend

In de film ... (ontvoeren) het meisje drie baby's.

1. ontvoert
2. ontvoerd

Door de bocht in de weg ... (botsen) de auto tegen een lantaarnpaal.

1. botstte
2. botste

Maak een zin met de persoonsvorm:
wordt

Maak een zin met de persoonsvorm:
verbrand

Maak een zin met de persoonsvorm:
lieten

vind

vind

vind

vindt

vindt

... jij dat ook zo vreemd?

Ik ... dat niet kunnen!

IJsjes ... ik het lekkerste dat er is!

... iedereen wiskunde een leuk vak?

Wie .... dat de vakantie te kort was?

Nu met onzinwoorden!

Gisteren ... (knoven) hij alle stenen.

1. knoofte
2. knoofde

Waarom ... (bronden) hij altijd?

1. brond
2. bront
3. brondt

... (krenden) jij volgende week?

1. krend
2. krent
3. krendt