B2 P4 W26 Present simple, past simple, present perfect

Present simple

Past simple

Present perfect
1 / 11
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Present simple

Past simple

Present perfect

Slide 1 - Slide

Past simple
Present simple
Present perfect
Ik wordt gebruikt voor een feit, een gewoonte of bij iets dat regelmatig gebeurd. Hoe heet ik?
Ik wordt gebruikt voor iets dat in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen. Hoe heet ik?
Ik wordt gebruikt voor iets dat ooit is gebeurd en (meestal) verband houdt met het heden. Hoe heet ik?

Slide 2 - Drag question

Past simple
Present simple
Present perfect
Ik ben te herkennen aan woorden zoals "yesterday", "last year", "1220". Wie ben ik?
Bij mij is het niet bekend wanneer iets precies gebeurd. Het is onbepaald, niet belangrijk of niet bekend
Ik ben te herkennen aan woorden zoals: "every day/ week/ year", "always", "never". Wie ben ik?

Slide 3 - Drag question

Present simple
De present simple vertelt dat iets:
  • regelmatig gebeurd
  • Altijd gebeurd
  • nooit gebeurd.

Voorbeeld: I walk to school (every day)

Slide 4 - Slide

Past simple
De past simple vertelt dat iets:
  • in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen


Voorbeeld: I walked to school (yesterday)

Slide 5 - Slide

present perfect
De present perfect vertelt dat iets:
  • ooit is gebeurd en (meestal) verband houdt met het nu


Voorbeeld: I have walked to school.
En nu ben je hier op school, omdat je naar school bent gelopen. Hoe laat precies, of wanneer weten we niet. We weten wel dát je bent gaan lopen om nu hier te zijn.

Slide 6 - Slide

Present simple:
Altijd, nooit

Regelmatig, vaak, elke (dag/ maand/ week/ jaar)
Past simple:
In het verleden. We weten wanneer.
Present perfect:
Verleden. We weten NIET precies wanneer

Slide 7 - Slide

Present simple
Deze is simpel:

She likes school (it's a fact)
I learn English (every day)

Kijk altijd naar het werkwoord. Die veranderd.

Slide 8 - Slide

Past simple
Achter het werkwoord komt '-ed':

She liked school (when she was 12)
I learned English (in high school*)

Let op: er zijn ook onregelmatige werkwoorden.
*I'm a grown up now and have graduated. I point to a certain period of the past "my high school years" (just in case)

Slide 9 - Slide

Past simple
Achter het werkwoord komt '-ed':

He eats cats -> He ate cats (two years ago)
I shoot ducks -> I shot ducks (in 2017)

Let op: er zijn ook onregelmatige werkwoorden.

Slide 10 - Slide

Present perfect
Vorm van "to have" + werkwoord in verleden tijd

She has liked to school (somewhere in the past, not anymore)
I have learned English

Let op: ook hier zijn er onregelmatige werkwoorden.

Slide 11 - Slide