2TH Stappenplan zinsdelen benoemen

2THA Grammatica Zinsdelen
week 9     TH  par. 2,4 en 6
                 HA  par. 1, 3 en 5 en 7
week 10   TH   par. 8, 10
                 HA   par. 9, 11, 12
week 11   THA  Toets  grammatica zinsdelen cursus 5 
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

2THA Grammatica Zinsdelen
week 9     TH  par. 2,4 en 6
                 HA  par. 1, 3 en 5 en 7
week 10   TH   par. 8, 10
                 HA   par. 9, 11, 12
week 11   THA  Toets  grammatica zinsdelen cursus 5 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Stappenplan zinsdelen
  1. Persoonsvorm, (samengestelde zin, 2x pv)
  2. Zinsdelen verdelen
  3. Onderwerp: Wie /  (wat) + pv?
  4. Werkwoordelijk/naamwoordelijk gezegde
  5. Lijdend voorwerp: Wat + pv/wg  + ow ?
  6.  Meewerkend voorwerp: Aan wie + pv/wg + ow + lv?
  7. Bijwoordelijke bepaling

Slide 3 - Slide

Lesdoel week 9
Je leert:  Zinsdelen benoemen
                   Meewerkend voorwerp in een zin vinden
          HA: Werkwoordelijk/naamwoordelijk gezegde herkennen
                    Bijvoeglijke bepaling in een zin vinden

Slide 4 - Slide

Wat weet je nog?
Welke zinsdelen ken je nog?
Hoe vind je die zinsdelen dan?
Hoe verdeel je ook alweer een zin in zinsdelen?

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm (PV)
  • De persoonsvorm is een werkwoord in de zin.
  • Je vindt de PV door: 

 - de zin vragend  te maken; het eerste werkwoord is dan            de persoonsvorm    

-de zin in een andere tijd te zetten; het werkwoord dat verandert is de personsvorm 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Onderwerp (Ond)

Het onderwerp geeft aan wie of wat iets doet in de zin.


Ond=wie/wat + PV + overige werkwoorden

Slide 8 - Slide

Werkwoordelijk Gezegde (WWG)
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit ALLE werkwoorden in een zin.
Dus OOK de persoonsvorm!

Slide 9 - Slide

Lijdend Voorwerp (LV)


LV=wie/wat + Ond + WWG

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Oefenen
Zij vertelt haar klasgenoten een verhaal  over haar favoriete boek.

1. Neem de zin over in je schrift.
2. Benoem de zinsdelen als volgt: pv = 
                                                       zinsdelen met /
                                                        ow = 
                                                        wg/ng = 
                                                        lv = 


Slide 12 - Slide

Meewerkend voorwerp
  • Zij / vertelt / haar klasgenoten / een verhaal /  over haar favoriete boek.
  •             pv/wg = vertelt,              ow = zij,                   lv = een verhaal

  • Een meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bedoeld is.
  • Aan wie + pv/wg + ow + lv?

  • Aan wie vertelt Zij een verhaal? = haar klasgenoten (=mv)
  • Aan kun je weglaten of toevoegen.




Slide 13 - Slide

Oefenen Zinsdelen
Pak je laptop en log in bij Lesson up!

Slide 14 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Kim leent haar zus nooit iets.
A
Kim
B
leent
C
haar zus
D
iets

Slide 15 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Die overtreding kostte hem de gele kaart. 
A
Die overtreding
B
kostte
C
hem
D
de gele kaart

Slide 16 - Quiz

Mijn broer timmert zijn eigen tafel
Ik zag jou.
De zorg biedt nu extra hulp aan ouderen
Heeft hij hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 17 - Drag question

2TH
Vandaag :  par. 2 en 4 zijn af!
Huiswerk vrijdag voor de les af:
 par. 6 meewerkend voorwerp
Opdrachten <80% score open laten zetten!!

Slide 18 - Slide

2HA
par. 5  werkwoordelijk of naamwoordeijk gezegde 
par.7 bijvoeglijke bepaling

Slide 19 - Slide

Het naamwoordelijk gezegde

Slide 20 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Een zin heeft een werkwoordelijk gezegde.

                       OF!


Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde.
Uitzondering: samengestelde zin!

Slide 21 - Slide

Naamwoordelijk/ Werkwoordelijk

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets (het onderwerp) IS (of wordt of blijft). (kww)

Het werkwoordelijk gezegde zegt wat iemand DOET

Slide 22 - Slide

Tekst

Slide 23 - Slide

soorten werkwoorden
  • hulpwerkwoord (helpen gezegde te vormen)
  • koppelwerkwoord (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen)
  • zelfstandig werkwoord (iemand doet iets, er gebeurt iets)

Slide 24 - Slide

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
  • onderstreep de pv en overige ww, 
  • verdeel in zinsdelen 
  • benoem het onderwerp
  • Is pv een zww of kww? 
  • Zo ja, Wat + pv + ow + overige ww.? = nw deel
      Tirza / bakt / verse  broodjes / voor haar oma.
                  ow = Tirza
                  Wat + bakt  +Tirza?
                  

Slide 25 - Slide

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
  • onderstreep de pv en overige ww, 
  • verdeel in zinsdelen 
  • benoem het onderwerp
  • Is pv een zww of kww?
  • Zo ja, Wat + pv + ow + overige ww.? = nw deel 
                  Later / wordt / zij / slaapspecialist
                  ow: zij
                  Wat wordt zij? = slaapspecialist 

Slide 26 - Slide

De leerling is boos geworden.

Doet de leerling iets, of is de leerling iets?
A
doet iets!
B
nee, is iets!

Slide 27 - Quiz

Vul in: ng =
De leerling is boos geworden.

Slide 28 - Open question

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

pv?
timer
0:30
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.

Slide 29 - Quiz

Wat is juist?
Voor veel leerlingen / blijft grammatica / een moeilijk onderdeel.
Voor veel leerlingen / blijft / grammatica een / moeilijk onderdeel.
Voor veel leerlingen / blijft / grammatica / een moeilijk onderdeel.

Slide 30 - Poll

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
timer
0:30
A
blijft
B
blijft [een moeilijk onderdeel voor veel leerlingen]
C
blijft [voor veel leerlingen]
D
blijft [een moeilijk onderdeel]

Slide 31 - Quiz

koppelwerkwoorden 
Je leert 6 koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen. 

Trucje!

Slide 32 - Slide

par. 7 bijvoeglijke bepaling
  • Leerdoel:
  • je leert wat een bijvoeglijke bepaling (bvb) is
  • je kan een bijvoeglijke bepaling in een zin benoemen

Slide 33 - Slide

De bijvoeglijke bepaling
  • De bijvoeglijke bepaling is GEEN zinsdeel, maar geeft binnen een zinsdeel informatie over de kern van het zinsdeel.
  • De kern is een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord in het zinsdeel.
  •  De bijvoeglijke bepaling kan voor of achter een zelfstandig naamwoord staan.
  • Er kunnen meerdere bijv.bep. bij een kern horen.
  • De bijv. bep. kan je weglaten in de zin, de kern niet.



De zelfverzekerde bokser | geeft | zijn jongere tegenstander | een dreun van jewelste.
        -------------->                                             ------->                                                        <-----------


Slide 34 - Slide

Stappenplan zinsdelen
  1. Persoonsvorm, (samengestelde zin, 2x pv)
  2. Zinsdelen verdelen
  3. Onderwerp: Wie /  (wat) + pv?
  4. Werkwoordelijk/naamwoordelijk gezegde (wat + pv + ow ?)
  5. Lijdend voorwerp: Wat + pv/wg  + ow ?
  6.  Meewerkend voorwerp: Aan wie + pv/wg + ow + lv?
  7. Bijwoordelijke bepaling
  8. Bijvoeglijke bepaling (binnen een zinsdeel)

Slide 35 - Slide

Bijvoeglijke bepaling
Oefenen !

Slide 36 - Slide

Wat is de bijvoeglijke bepaling?
....... de post van mijn oma......
timer
0:30
A
de post
B
post
C
van mijn oma
D
oma

Slide 37 - Quiz

Wat is de bijvoeglijke bepaling?
De ijsblauwe zee in Noorwegen is bevroren.
timer
0:30
A
'IJsblauwe' en 'in Noorwegen'
B
Bevroren
C
'IJsblauwe'
D
'In Noorwegen'

Slide 38 - Quiz

Wat is de bijvoeglijke bepaling(en)?
....... de blauwe brieven van de Belastingdienst......
timer
0:30
A
de brieven
B
de blauwe brieven
C
van de belastingdienst
D
blauwe + van de belastingdienst

Slide 39 - Quiz

Een bijvoeglijke bepaling is een
timer
0:30
A
zin
B
zinsdeel
C
deel van een zinsdeel

Slide 40 - Quiz

Huiswerk vrijdag 1 maart
  • Maak de opdrachten in paragraaf 5 over werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
  • Maak de opdrachten in paragraaf 7 over de bijvoeglijke bepaling
  • Opdrachten met een score <80% laat je weer open zetten en herhaal je nog eens.

Slide 41 - Slide

Aan het werk!


•Maak  opgave 2,3 en 4  van 'grammatica zinsdelen' op bladzijde 29+30 van je lesboek.

Slide 42 - Slide

Wat heb je nu geleerd?
Het stappenplan om zinnen te ontleden.
Eerst zoek je de...
Dan doe je de...
Vervolgens zoek je het...
Daarna benoem je het...
Tot slot zoek je het...

Slide 43 - Slide