Thema 3 - Wonen - Voorzetsels 07-03-'24

Voorzetsels
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Voorzetsels

Slide 1 - Slide

Voorzetsels
Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord
Met een voorzetsel kun je waar of wanneer aangeven.

Slide 2 - Slide

Waar
boven, onder, over, onder, tussen, tegen, naast, voor, achter, met, op, in, bij, langs, binnen, buiten, door

De knuffel ligt onder het bed.
Hij staat op de stoel.
De sleutel ligt tussen het papier.
Wanneer
om, voor, na, vanaf, sinds, tijdens, tot, tot en met, in, rond, op, gedurende

Ze is hier sinds gisteren.
Tijdens het lopen struikelde ze.
Vanaf 10 uur is de winkel open.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Welk voorzetsel hoort bij het plaatje?
A
naast
B
voor
C
op
D
in

Slide 6 - Quiz

Welk voorzetsel hoort bij het plaatje?
A
voor
B
op
C
achter
D
in

Slide 7 - Quiz

Welk voorzetsel hoort bij het plaatje?
A
voor
B
naast
C
achter
D
om

Slide 8 - Quiz

Welk voorzetsel hoort bij het plaatje?
A
onder
B
voor
C
naast
D
op

Slide 9 - Quiz

Welke woorden zijn voorzetsels:
voor-lopen-achter-tafel-stoel-onder-op-naast-zitten

Slide 10 - Open question

Wat is het voorzetsel in deze zin:
Wij zitten voor de televisie.
A
Wij
B
zitten
C
voor
D
de televisie

Slide 11 - Quiz

Wij zitten voor de televisie.
zitten
Werkwoord
voor
Voorzetsel
de
Lidwoord
televisie
Zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Slide

Wat is het voorzetsel in deze zin?
Gisteren sliep Joost op de grote bank.
A
Gisteren
B
op
C
grote
D
bank

Slide 13 - Quiz

Gisteren sliep Joost op de grote bank.
sliep
Werkwoord
op
Voorzetsel
de
Lidwoord
grote
Bijvoeglijk naamwoord
bank
Zelfstandig naamwoord

Slide 14 - Slide

Achter deze deur is de slaapkamer.
Lidwoord
Voorzetsel
Zelfstandig naamwoord

Slide 15 - Drag question