6 Goede start: verleden tijd van sterke werkwoorden

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsrijMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Introduction

In deze les herhalen de leerlingen zaken die zij geleerd hebben op de basisschool. Dit om de voorkennis te activeren. - alinea in een tekst

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

START



- je weet dat de persoonsvorm een werkwoord is

- je weet dat sterke werkwoorden in de v.t. van klank veranderen


taalverzorging
spelling

Slide 2 - Slide

pv in de verleden tijd

De persoonsvorm staat in de verleden tijd als iets al gebeurd is.

Slide 3 - Slide

pv in de verleden tijd

Vorige week won ons team de hoofdprijs.

We fietsten gisteren naar de dierentuin.

Slide 4 - Slide

sterke werkwoorden
Bij sterke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd:
slapen - sliepen
vinden - vonden
krijgen - kregen

Slide 5 - Slide

sterke werkwoorden
Weet je niet of het woord op een -d of een -t eindigt? Maak het woord langer.
rijden: reden - reed
schelden: scholden - schold
eten: aten - at
smelten: smolten - smolt

Slide 6 - Slide


Is het woord een zwak of sterk werkwoord?
bewijzen
A
Zwak werkwoord
B
Sterk werkwoord

Slide 7 - Quiz


Is het woord een zwak of sterk werkwoord?
genieten
A
Zwak werkwoord
B
Sterk werkwoord

Slide 8 - Quiz


Is het woord een zwak of sterk werkwoord?
kloppen
A
Zwak werkwoord
B
Sterk werkwoord

Slide 9 - Quiz


Is het woord een zwak of sterk werkwoord?
passen
A
Zwak werkwoord
B
Sterk werkwoord

Slide 10 - Quiz


Is het woord een zwak of sterk werkwoord?
ritselen
A
Zwak werkwoord
B
Sterk werkwoord

Slide 11 - Quiz


Is het woord een zwak of sterk werkwoord?
stinken
A
Zwak werkwoord
B
Sterk werkwoord

Slide 12 - Quiz


Is het woord een zwak of sterk werkwoord?
vluchten
A
Zwak werkwoord
B
Sterk werkwoord

Slide 13 - Quiz


Is het woord een zwak of sterk werkwoord?
vragen
A
Zwak werkwoord
B
Sterk werkwoord

Slide 14 - Quiz


Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
Linda (schuiven) haar stoel naar achteren.

Slide 15 - Open question


Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
Rick (nemen) nog een broodje.

Slide 16 - Open question


Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
Femke (wijzen) naar het raam.

Slide 17 - Open question


Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
Laura (dragen) haar nieuwe kleding.

Slide 18 - Open question


Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
De man (rijden) veel te hard.

Slide 19 - Open question


Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
Anne (blazen) in haar hete koffie.

Slide 20 - Open question


Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
Jasper (verzinnen) een smoesje.

Slide 21 - Open question


Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
Hij (blinken) uit in wiskunde.

Slide 22 - Open question

START



- je weet dat de persoonsvorm een werkwoord is

- je weet dat sterke werkwoorden in de verleden tijd van klank veranderen


taalverzorging
spelling

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide