Bedrijfseconomie test

Bedrijfseconomie en rekenen
U
1 / 19
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Bedrijfseconomie en rekenen
U

Slide 1 - Slide

Agenda
Skill ingeleverd?
LessonUp Quiz met uitleg voor bedrijfseconomie
Zelfstandig rekenen of bedrijfseconomie

Slide 2 - Slide

Met de primitieve opslagmethode...
A
deel je de indirecte kosten toe aan een product via 1 opslag
B
deel je de indirecte kosten toe aan een product via meerdere opslagmethoden

Slide 3 - Quiz

Totale directe kosten € 10.000,-
Totale indirecte kosten € 5.000,-
Kostprijs € 15.000,-

Bereken het opslagpercentage voor indirecte kosten
A
33,3%
B
50%
C
200%
D
300%

Slide 4 - Quiz

Totale directe kosten € 10.000,-
Totale indirecte kosten € 5.000,-
Kostprijs € 15.000,-
Bereken het opslagpercentage voor indirecte kosten:

Antwoord:
Indirecte kosten / directe kosten x 100% = 
5.000 / 10.000 x 100% = 50%


Slide 5 - Slide

Directe loonkosten € 100.000
Directe grondstofkosten € 50.000
Indirecte kosten € 100.000
Wat is het opslagpercentage op het directe kosten volgens de primaire methode?
A
50%
B
66,67%
C
100%
D
150%

Slide 6 - Quiz

Directe loonkosten € 100.000
Directe grondstofkosten € 50.000
Indirecte kosten € 100.000
Wat is het opslagpercentage op het directe kosten volgens de primaire methode? 

Antwoord:
Totale directe kosten = 100.000 + 50.000 = 150.000
Opslagpercentage = 100.000/150.000 X 100% = 66,67% 

Slide 7 - Slide

Directe grondstofkosten € 50.000
Directe loonkosten € 50.000
Indirecte grondstofkosten € 20.000
Indirecte loonkosten € 40.000
Wat is het opslagpercentage voor de indirecte loonkosten volgens de verfijnde methode?

A
40%
B
60%
C
80%
D
125%

Slide 8 - Quiz

Directe grondstofkosten € 50.000
Directe loonkosten € 50.000
Indirecte grondstofkosten € 20.000
Indirecte loonkosten € 40.000
Wat is het opslagpercentage voor de indirecte loonkosten volgens de verfijnde methode?


Antwoord:
Indirecte loonkosten / directe loonkosten x 100% = 
40.000 / 50.000 X 100% = 80%

Slide 9 - Slide

Directe kosten € 100,-
Opslagpercentage indirecte kosten 200%
Winstmarge 50% van de kostprijs

Wat is de verkoopprijs?
A
300 euro
B
400 euro
C
450 euro
D
600 euro

Slide 10 - Quiz

Directe kosten € 100,-
Opslagpercentage indirecte kosten 200%
Winstmarge 50% van de kostprijs
Wat is de verkoopprijs?
Directe kosten € 100, indirecte kosten 200/100 *€ 100= €200
Kostprijs = € 100,- + € 200,- =  € 300,-
Kostprijs + winstmarge = verkoopprijs
Kostprijs +  50% vd kostprijs = verkoopprijs
1,5 x kostprijs = verkoopprijs
1,5 x € 300 =  verkoopprijs
Verkoopprijs = € 450

Slide 11 - Slide

Directe kosten € 100,-
Opslagpercentage indirecte kosten 200%
Winstmarge 50% van de verkoopprijs

Wat is de verkoopprijs?
A
300 euro
B
400 euro
C
450 euro
D
600 euro

Slide 12 - Quiz

Directe kosten € 100,-
Opslagpercentage indirecte kosten 200%
Winstmarge 50% van de verkoopprijs
Wat is de verkoopprijs?
Directe kosten € 100, indirecte kosten 200/100 *€ 100= €200
Kostprijs = € 100,- + € 200,- =  € 300,-
Kostprijs + winstmarge = verkoopprijs
Kostprijs +  50% vd verkoopprijs = verkoopprijs
Kostprijs = 50% verkoopprijs
€ 300 = 50% verkoopprijs
Verkoopprijs = € 600

Slide 13 - Slide

Break-even afzet is 4.000 stuks. De begrote afzet is 6.000 stuks. De relatieve veiligheidsmarge is?
A
1,5
B
50%
C
2.000 stuks
D
33,33%

Slide 14 - Quiz

Break-even afzet is 4.000 stuks. De begrote afzet is 6.000 stuks. De relatieve veiligheidsmarge is?
Absolute veiligheidsmarge = verwachte afzet min BEA= 
6.000 - 4.000 = 2.000 stuks

Relatieve veiligheidsmarge
Absolute veiligheidsmarge/verwachte afzet x 100%= 
(verwachte afzet - BEA) / verwachte afzet x 100%=
(6.000 - 4.000) / 6.000 x 100%  = 33,33%

Slide 15 - Slide

De dekkingsbijdrage is:
A
Break-evenafzet keer verkoopprijs
B
verkoopprijs min variabele kosten
C
Constante kosten / (verkoopprijs min variabele kosten)
D
(Afzet min Break-even afzet) / Afzet x 100%

Slide 16 - Quiz

Wat gebeurt er met de jaarlijkseafschrijvingskosten bij de methode vast percentage van de boekwaarde?
A
stijgen
B
blijven gelijk
C
dalen
D
ik weet het niet

Slide 17 - Quiz

Een machine wordt afgeschreven met een afschrijvingspercentage van 10% van de boekwaarde per jaar. De aanschafwaarde is 200.000
Wat is de boekwaarde na 2 jaar?
A
162.000
B
160.000
C
240.000
D
242.000

Slide 18 - Quiz

Aan de slag!
J

Slide 19 - Slide