3BKT Past simple vs Present Perfect

Planning
  • Past Simple
  • Past Perfect
  • Irregular verbs
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Planning
  • Past Simple
  • Past Perfect
  • Irregular verbs

Slide 1 - Slide

Past simple
  • Bij de Past Simple zet je alleen maar het werkwoord in de verleden tijd
  • Bijvoorbeeld: work > worked
  • Maar, dat is regelmatig. Je moet nu alle onregelmatige werkwoorden leren
  • Bijvoorbeeld: See > Saw, Be > Was/Were, Buy > Bought
  • Hier is dus geen standaard regel voor, dit moet je stampen! 

Slide 2 - Slide

Past simple
  • Een vraagzin in de past simple schrijf je zo: 
  • She saw her yesterday.
  • Did she see her yesterday?
  •  Je zet dus altijd did vooraan in de zin, en het werkwoord verandert terug naar de stam (tegenwoordige tijd) 

Slide 3 - Slide

Past Simple
  • Een negatieve zin in de past simple schrijf je zo:
  • I went to school yesterday.
  • I didn't go to school yesterday.
  • Je voegt dus altijd didn't (did not) toe voor het werkwoord, en het werkwoord verandert terug naar de stam (tegenwoordige tijd)

Slide 4 - Slide

Present Perfect
De present perfect geeft aan dat iets in het verleden is begonnen, en nu nog doorloopt. Jij bent 3 jaar geleden begonnen op VOX, en dat is nog steeds zo. 

"I have been a student at VOX for three years now.''

Slide 5 - Slide

Present Perfect
  • De present perfect bestaat altijd uit 2 woorden: have of has + voltooid deelwoord
  • I have worked there for 2 years.
  • She has played for that team since 2011. 
  • Have: I, you, we, they
  • Has: He, she, it

Slide 6 - Slide

Present Perfect
  • Een negatieve zin in de Present Perfect schrijf je zo:
  • I have worked there for 10 years.
  • I have not worked there for 10 years.
  • Je voegt dus alleen not toe tussen have/has en het werkwoord!

Slide 7 - Slide

Present Perfect
  • Een vraagzin in de Present Perfect schrijf je zo:
  • She has worked there for 10 years.
  • Has she worked there for 10 years?
  • Je zet dus altijd have of has vooraan in de zin, verder verander je niets!

Slide 8 - Slide

Wanneer gebruik je welke vorm?
  • Staat er een FYNE JAS  woord in? (FOR, YET, NEVER, EVER, JUST, ALREADY, SINCE) 
  • Ja? Dan gebruik je de Present Perfect 
  • Nee? Dan gebruik je de Past Simple

Slide 9 - Slide

She ............... (never - to be) to France.

Slide 10 - Open question

They ............ (not - to go) to the cinema last night.

Slide 11 - Open question

.............. (they - to fly) to Italy yet or are they leaving tomorrow?

Slide 12 - Open question

............... (you - to go) to his place last night or not?

Slide 13 - Open question

I .......... (to put) my bag on the table last night so I won't forget it.

Slide 14 - Open question