Werkwoordspelling Verleden tijd (1) + herhaling

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Lesdoelen

• Je herhaalt werkwoordspelling: persoonsvorm, stam, tegenwoordige tijd.
• Je krijgt uitleg over de verleden tijd
• Je maakt de oefeningen over deze onderwerpen af in de licentie Nu Nedelands.

Herhalen - de beste manier van leren

Leren leren

Hoe vind je de persoonsvorm?

1. Door de zin ontkennend te maken
2. Door de zin te ontleden
3. Door het onderwerp te zoeken
4. Door de zin vragend te maken

Hoe vind je de stam van een werkwoord?

1. Door de zin vragend te maken
2. Door -en van het hele werkwoord af te halen
3. Door de zin in een andere tijd te zetten
4. Door het onderwerp te zoeken

Stelling:
De stam van een werkwoord is hetzelfde als de ik-vorm.

1. Ja, dat klopt
2. Nee, dat klopt niet

Wat is de stam van het werkwoord bloeden?

1. bloedt
2. bloede
3. bloeden
4. bloed

Wat is de stam van het werkwoord verhuizen?

1. verhuis
2. verhuiz
3. verhuise
4. verhuize

Wat is de stam van het werkwoord verven?

1. verv
2. verfen
3. verven
4. verf

Nieuwe theorie

stam

stam

Die voorwaarden ..... wij niet langer. (aanvaarden)

1. aanvaarde
2. aanvaarden
3. aanvaardde
4. aanvaardden

De foto's ...... mij aan die fijne vakantie,. (herinneren)

1. herinnerde
2. herinnerden
3. herinnerdde
4. herinnerdden

Toen pas ....... ik, dat er iets aan mijn fiets mankeerde. (bemerken)

Hij ...... het huis van zijn vader. (erven)

De agent ...... ons door te lopen. (beduiden)

1. beduide
2. beduiden
3. beduidde
4. beduidden

Toen onze buurman buiten kwam, ...... de belhamels. (vluchten)

1. vluchte
2. vluchten
3. vluchtte
4. vluchtten

Hij ..... jaren voor de Amerikanen. (spioneren)

Gijs ..... de tuin twee keer om. (omspitten)

Onze kinderen ..... al de hele week. (hoesten)

Een ervaren gids .... de bergbeklimmers (begeleiden)

1. begeleide
2. begeleiden
3. begeleidde
4. begeleidden

Aan de slag!