voorzetsels 6.8 taalcompleet B1

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

voorzetsels 6.8

Letten .....

(De moeder let goed ....... haar kind)

1. voor
2. op
3. naar
4. achter

slagen ......

(Hij is geslaagd ....... zijn examen)

1. voor
2. op
3. naar
4. onder

Bestaan .....

(Het boek bestaat ..... 6 hoofdstukken)

1. aan
2. naar
3. over
4. uit

Iets veranderen .....

Ze heeft iets veranderd ....... haar kapsel

1. aan
2. voor
3. naar
4. op

Herkennen .....

Je kunt hem herkennen ...... zijn stem.

1. voor
2. naar
3. aan
4. op

Zwaaien .......

Het kind zwaait .......... zijn vader.

1. tegen
2. uit
3. voor
4. naar

Verantwoordelijk zijn ......

De ouders zijn verantwoordelijk ..... hun kinderen.

1. op
2. voor
3. naar
4. tussen

Schoppen ....

De jongen schopt ..... de bal.

1. tegen
2. op
3. aan
4. tussen

Recht hebben ......

Elk kind heeft recht ....... onderwijs.

1. om
2. of
3. op
4. onder

Voorbereiden ......

Zij bereidt zich voor ...... het gesprek.

1. aan
2. op
3. over
4. naar

Samenwerken .....

Ik werk graag samen ...... mijn collega's.

1. met
2. tussen
3. aan
4. voor

Uitnodigen .......

Zij nodigt iedereen uit ....... haar feest.

1. aan
2. naar
3. voor
4. op

Discussiëren .....

Zij discussiëren ....... politiek.

1. om
2. op
3. naar
4. over

Struikelen ......

De moeder struikelt ...... het speelgoed.

1. om
2. op
3. of
4. over

Passen ......

Deze kleur past goed ...... jouw haar.

1. met
2. bij
3. voor
4. om

Zich bezighouden .....

Zij houdt zich graag bezig .... schilderen

1. aan
2. voor
3. met
4. op

Reageren ....

Waarom reageer je niet ..... mijn appjes?

1. naar
2. op
3. over
4. tussen

..... sport doen

Alle mensen zouden ..... sport moeten doen.

1. om
2. tegen
3. op
4. aan