Bewerbung 2 - Kontrolle

Bewerbung 2 - Kontrolle
1 / 32
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Bewerbung 2 - Kontrolle

Slide 1 - Slide

Welke zaken zijn belangrijk bij een formele brief?

Slide 2 - Mind map

Opbouw brief
* Bij een email vervallen de afzender, ontvanger, plaats/datum.

Het onderwerp zet je er wel in, maar niet in de mail zelf.
Afzender
Ontvanger
Plaats, datum
Onderwerp
Aanhef
begin kleine letter

Slide 3 - Slide

Vervolg zie volgende slide!

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Komma's

Slide 6 - Slide

Komma (1)
Een komma helpt bij het begrijpen van een tekst en kan zelf de betekenis van de zin veranderen. De komma in het Duits gebruik je onder andere bij:
1. opsommingen;
2. bijstellingen;
3. tussen twee persoonsvormen;
4. betrekkelijk voornaamwoord;
5. Tussen een hoofdzin en een bijzin, vóór het voegwoord.

Er sagt, dass wir um halb neun abfahren.
Sie bleibt zu Hause, weil sie krank ist.


Slide 7 - Slide

Warum ist die Kommasetzung wichtig?
Vertaal: Volgens de vrouw kan de man niet autorijden.

Satz: Der Mann sagt die Frau kann nicht Auto fahren.

> Der Mann, sagt die Frau, kann nicht Auto fahren.
> Der Mann sagt, die Frau kann nicht Auto fahren.

Slide 8 - Slide

Komma (2)
Infinitiv mit "zu" 
* Infinitiv = infinitief (hele werkwoord)  
* zu = te 

--> Wanneer gebruik je een "Infinitiv+zu"-constructie? 
* Om te ... 
* Ter vervanging voor een ", dat"-constructie. En vice versa! 


Slide 9 - Slide

Infinitiv mit "zu" 
Voorbeeld 1: 

Het is voor mij belangrijk dat ik in vrijheid leef.
--> Het is voor mij belangrijk om in vrijheid te leven. 

> Für mich ist es wichtig, dass ich in Freiheit lebe. 
> Für mich ist es wichtig, jeden Tag in Freiheit zu leben. 




Slide 10 - Slide

Infinitiv mit "zu" 
Voorbeeld 2
Ik heb er zin in om in de winter op vakantie te gaan. 
--> Ik heb er zin in dat ik in de winter op vakantie ga.

> Ich freue mich darauf, im Winter in Urlaub zu gehen/fahren.
> Ich freue mich darauf, dass ich im Winter in Urlaub gehe/fahre.



Slide 11 - Slide

Komma (3)
Uitbreidende bijvoeglijke bijzin

Een uitbreidende bijzin geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord, en kan weggelaten worden.

> In het Duits zet je de uitbreidende bijzin tussen twee komma's.

Slide 12 - Slide

Uitbreidend: 
Voorbeeld:
Sinaasappels die veel vitamine C bevatten, kunnen een verkoudheid voorkomen.

> Orangen, die viel Vitamin C enthalten, können eine Erkältung verhüten.

Slide 13 - Slide

Uitleg
In de eerste zin is er geen korte rust voor de bijzin die nog niet helemaal oranje zijn. Ook krijgt de bijzin bijzondere nadruk. 
Zoals je ziet kun je deze bijzin niet weglaten: het gaat puur om sinaasappels die nog niet helemaal oranje zijn.

Slide 14 - Slide

Komma (4)
Ook zet je komma's bij de volgende zinnen:
- indirecte vraagzinnen
- voor of na een aanspreking

Slide 15 - Slide

Deine Mail
Wenn du die Aufgabe nicht gemacht hast, machst du sie während die anderen die Mail besprechen.

Slide 16 - Slide

(5) Schreiben
Ihr korrigiert die Bewerbungsmails/Briefe.

 
Arbeitet zu dritt. Setzt euch in Gruppen.

Ihr braucht drei verschiedenfarbige Kugelschreiber oder Buntstifte (pro Schüler eine Farbe). Verteilt die Grammatikthemen. Jeder hat andere Themen.

Slide 17 - Slide

Eure Rollen
Schüler A
– Checkliste
– interpunctie (komma/punten)

Schüler B
– voorzetsel met naamval
– geen du (dir/dich, dein..) gebruikt

Schüler C
– alle inhoudspunten uit de opdracht
– werkwoordsvervoeging in de tegenwoordige tijd

Verteilt eure Mails aus Aufgabe 4.

Slide 18 - Slide

Eure Rollen
Kijk elkaars brieven na.
- Schrijf de positieve punten op; wat neem je mee voor jouw eigen brief?
- Geef verbeterpunten.

Kortom: Geef elkaar heldere en concrete feedback.
Dit doe je 3x.
timer
5:00

Slide 19 - Slide

Wie war es auch wieder?
Verben im Präsens

Slide 20 - Slide

Regelmatige 'zwakke' werkwoorden
Onregelmatige 'sterke' werkwoorden
basisregel: e-st-t-en-ten
stam op -d of -t, krijgt een extra -e bij du, er en ihr
stam op -s, krijgt bij du +t (en niet +st)
= altijd een eigen vorm
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd
hulpwerkwoorden (haben, sein & werden)
modale werkwoorden (dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wissen & wollen)
Werkwoorden die sterk zijn
(essen, fliegen, schwimmen, etc.)

Slide 21 - Slide

Das schwache Verb
wohn
wohn
wohn
wohn
wohn
wohn
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
e
st
t
en
t
en
heiß
heiß
heiß
heiß
heiß
heiß
e      
t
t
en
t
en
(fe)esttenten
standaard
(e)ettenten
op -s, -z, -ß, -x
red
red
red
red
red
red
e      
est
et
en
et
en
(e)ettenten
op -d of -t

Slide 22 - Slide

Wat is er nu anders bij de sterke werkwoorden?

Sterke werkwoorden krijgen in sommige vormen
een klinkerverandering in de stam


Slide 23 - Slide

Sterke werkwoorden
sehe
siehst
sieht
sehen
seht
sehen
Sterk ww met a
Sterk ww met lange e
ich 
du 
er/sie/es 
wir 
ihr 
sie/Sie 
breche
brichst
bricht
brechen 
brecht
brechen
fahre
fährst
fährt
fahren
fahrt
fahren
Sterk ww met korte e

Slide 24 - Slide

haben, sein und werden

Slide 25 - Slide

Klinkerwisseling bij de enkelvoudsvormen! 

Verb                                             Singular                              Plural
dürfen                                        a = ich darf                        ü = wir dürfen
können                                      a = ich kann                      ö  = wir können
mögen                                       a = ich mag                       ö = wir mögen
müssen                                     u = ich muss                     ü = wir müssen
sollen                                         o = ich soll                          o = wir sollen
wollen                                        i = ich will                            o = wir wollen
wissen                                       eiß = ich weiß                   iss = wir wissen
 

Slide 26 - Slide

Aussprache ss of ß
Übe die Aussprache einige Wörter.

Slide 27 - Slide

Wanneer een ss of ß?
- Na korte klinkers gebruikt men altijd de dubbele 'ss', ook aan het einde van een woord: Fass (vat), Nuss (noot), essen (eten), müssen (moeten). 
- Na lange klinkers gebruikt men altijd een 'ß':  Fuß (voet), Gruß (groet), Straße (straat), stoßen (stoten).
- Na tweeklanken wordt 'ß' gebruikt omdat deze op lange klinkers lijken:  Weiß (weet en wit), heißen (heten), draußen (buiten). 
- In woorden die helemaal in hoofdletters staan wordt 'ß' vervangen door een dubbele 'ss'.
'ß' bestaat niet als hoofdletter. Je vindt het nooit aan het begin van een woord.

Slide 28 - Slide

Rasse of Raße
(v, het ras)
A
Rasse
B
Raße

Slide 29 - Quiz

essen of eßen
(ww, eten)
A
eßen
B
essen

Slide 30 - Quiz

Fuss of Fuß
(m, de voet)
A
Fuss
B
Fuß

Slide 31 - Quiz

Dachgeschoss of Dachgeschoß
(o, de zolder)
A
Dachgeschoss
B
Dachgeschoß

Slide 32 - Quiz