present perfect vs past simple

present perfect vs past simple
+ who, that, whose & which 
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

present perfect vs past simple
+ who, that, whose & which 

Slide 1 - Slide

Wanneer gebruik je de past simple?

Slide 2 - Open question

Wanneer gebruik je de present perfect?

Slide 3 - Open question

I .... him for five years already. (know)
Is dit de past simple of present perfect? LEG UIT WAAROM

Slide 4 - Open question

They ... last year. (talk)
Is dit de past simple of de present perfect? LEG UIT WAAROM

Slide 5 - Open question

I ... in this street for ten years now. (live)
Is dit de past simple of de present perfect? LEG UIT WAAROM

Slide 6 - Open question

Hoe vorm je een vraagzin in de present perfect?
A
Was + onderwerp + voltooid deelwoord
B
Is + onderwerp + voltooid deelwoord
C
Heeft + onderwerp + voltooid deelwoord
D
Heeft + voltooid deelwoord

Slide 7 - Quiz

Welk signaalwoord duidt op het gebruik van de past simple?
A
gisteren
B
morgen
C
nu
D
vandaag

Slide 8 - Quiz

Wanneer gebruik je de past simple?
A
Voor een specifieke tijd in het verleden
B
Voor een actie die nog steeds aan de gang is
C
Voor recente gebeurtenissen
D
Voor toekomstige acties

Slide 9 - Quiz

Wat is de Nederlandse vertaling van 'I have eaten'?
A
Ik eet gehad
B
Ik at
C
Ik heb gegeten
D
Ik eet

Slide 10 - Quiz

Wanneer gebruik je de present perfect?
A
Om een toekomstige actie uit te drukken
B
Om een directe actie in het verleden te benadrukken
C
Om een gewoonte in het verleden te beschrijven
D
Om een actie in het verleden te verbinden met het heden

Slide 11 - Quiz

Chris and I .... ( not - to know) each other for long. We only met last week.

Slide 12 - Open question

I .... (to call) him last night, but he wasn't home.

Slide 13 - Open question

My mother ... ( to live) in Portugal for all her life.

Slide 14 - Open question

We ... ( to see) the sun go down last night.

Slide 15 - Open question

Wanneer gebruik je:
that - which - who - whose

Slide 16 - Open question

I've got a dog ...

always gets into trouble
A
who
B
which

Slide 17 - Quiz

The classmate ... pen I lost is still mad at me.

A
whose
B
which

Slide 18 - Quiz