Les 7 Quiz werkwoordspelling persoonsvorm t.t.

GRAMMATICA EN SPELLING
WERKWOORDSPELLING

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

GRAMMATICA EN SPELLING
WERKWOORDSPELLING

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Let op dat je die brief voor 15 november ... (beantwoorden)
A
beantwoort.
B
beantwoord.
C
beantwoorden.
D
beantwoordt.

Slide 3 - Quiz

(Rijden).... je morgen met mee naar Amsterdam?
A
Rijdt
B
Rijd
C
Rijt
D
Rijden

Slide 4 - Quiz

De lucht (worden) helemaal zwart; volgens mij komt er onweer.
A
worden
B
wordt
C
wordt
D
word

Slide 5 - Quiz

Wat hier nu ... (gebeuren), is nog nooit eerder ... (gebeuren).
A
gebeurd - gebeurd
B
gebeurt - gebeurt
C
gebeurt - gebeurd
D
gebeurd - gebeurt

Slide 6 - Quiz

Ik kan niet begrijpen waarom ik maar geen nieuwe baan (vinden)
A
Vind
B
Vindt
C
Vint
D
Vinden

Slide 7 - Quiz

Terwijl ik de aardappels schil, (snijden) de chef-kok dunne reepjes courgette.
A
snijd
B
snijdt
C
snijt
D
snijden

Slide 8 - Quiz

Doreen antwoordt vaak niet, als je haar iets vraagt.
A
Goed
B
Fout

Slide 9 - Quiz

Zorg je er alsjeblieft voor dat er niets raars gebeurt?
A
Goed
B
Fout

Slide 10 - Quiz

Onze buurman lijd aan corona.
A
Goed
B
Fout

Slide 11 - Quiz

De buschauffeur vreezt dat hij vandaag last krijgt van ijzel.
A
Goed
B
Fout

Slide 12 - Quiz

Hij zegt dat hij het op zijn erewoord belooft.
A
Goed
B
Fout

Slide 13 - Quiz

Ik weet niet zeker of ik dat wel onthoudt.
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quiz