1.7 Grammatica zinsdelen les 3

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

1.7 Grammatica les 3

Lesdoelen

- Je herhaalt in deze paragraaf de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling.

- Je kunt een hoofdzin en een bijzin benoemen.

- Je kent het verschil tussen een enkelvoudige en een samengestelde zin.

Woord van de week

verwateren

Wat gaan we vandaag doen?

• Stillezen
• Huiswerkcontrole Opdracht 4 tot en met 8  (online) + opdrachten bespreken.
• Uitleg naamwoordelijk gezegde.
• Werken aan huiswerk: opdracht 4 t/m 8 +  9, 10, 15, 16, 17, 19

Start les. 

Stillezen in boek of tijdschrift

Huiswerk van vandaag

Huiswerkcontrole Opdracht 4 t/m 8 (online) + opdrachten bespreken.

Welke informatie heb je onthouden over het koppelwerkwoord?

Herhaling: koppelwerkwoorden 

- De koppelwerkwoord zegt dat de onderwerp iets is.

- Keuze uit: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen (ZWaBBeLS + HDV)

- Nieuw: het belangrijkste werkwoord in een naamwoordelijk gezegde

Hij loopt een rondje.

Hij is ziek.

Hij loopt een rondje.

Onderwerp doet iets.

Hij is ziek.

Onderwerp is iets.

Hij maakt een vlog in de achtbaan.

Onderwerp doet iets.

Hij is een vlogger.

Onderwerp is iets.

Stappenplan naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde (overnemen!)

1 Zoek het onderwerp van de zin op.

2 Zoek het belangrijkste werkwoord van de zin op.

3 Staat het werkwoord in het rijtje van de kww?

                                                           4  Doet of is het onderwerp iets?

Nee = wwg                                      Doet = wwg                       Is = nwg

Naamwoordelijk gezegde

(overnemen!)

Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen:

- werkwoordelijk deel (ww.deel) = alle ww in de zin

- naamwoordelijk deel (nw. deel) = eigenschap van het onderwerp (vaak een znw of bnw)

Naamwoordelijk gezegde

Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen:

- werkwoordelijk deel (ww.deel) 

- naamwoordelijk deel (nw. deel) 

Thomas is een fanatiek wielrenner.

- Ww. deel = is

- Nw. deel = een fanatiek wielrenner

= Nwg = is een fanatiek wielrenner

De spijkerbroeken zullen goedkoper worden.

1. Naamwoordelijk gezegde
2. Werkwoordelijk gezegde

Tijdens de vakantie zullen we thuis blijven.

1. Naamwoordelijk gezegde
2. Werkwoordelijk gezegde

Mijn vader is 65 jaar.

1. Naamwoordelijk gezegde
2. Werkwoordelijk gezegde

Vaste volgorde bij ontleden

1. Onderstreep de persoonsvorm (tijd -of getalproef).

2. Zet zinsdeelstrepen tussen de zinsdelen.

3. Benoem het werkwoordelijk of het naamwoordelijk gezegde.

4. Benoem het onderwerp.

5. Benoem het lijdend voorwerp.

6. Benoem het meewerkend voorwerp.

7. Benoem de bijwoordelijke bepalingen.

Huiswerk

H1.7 opdracht 9, 10, 15, 16, 17, 19

Alles online maken!