Voorkennis H15 en 16

Stelling: Wanneer de populatiegrootte toeneemt, neemt automatisch ook de populatiedichtheid toe.
A
Altijd waar, omdat er nu meer dieren zijn
B
Altijd waar, omdat er nu meer dieren per m2 zijn
C
Niet altijd waar, de dieren kunnen zich ook meer verspreiden
D
Niet waar, de dichtheid heeft niets te maken met de grootte
1 / 23
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Stelling: Wanneer de populatiegrootte toeneemt, neemt automatisch ook de populatiedichtheid toe.
A
Altijd waar, omdat er nu meer dieren zijn
B
Altijd waar, omdat er nu meer dieren per m2 zijn
C
Niet altijd waar, de dieren kunnen zich ook meer verspreiden
D
Niet waar, de dichtheid heeft niets te maken met de grootte

Slide 1 - Quiz

Is het tolerantiegebied van een organisme een biotische factor of een abiotische factor?
A
Biotische factor
B
Abiotische factor

Slide 2 - Quiz

Wat is de niche van een valk?
A
Toppredator
B
Prooi
C
Predator van kleine diertjes en insecten
D
Afvaleter (detritivoor)

Slide 3 - Quiz

In een bos worden de blaadjes gegeten door rupsen. Deze rupsen dienen als voedsel voor mussen. Die mussen worden vaak opgegeten door buizerds.
Welke voedselketen(s) zijn hier te maken?
A
buizerd -> mus -> rups -> boom
B
boom -> mus -> rups -> buizerd
C
boom -> rups -> mus -> buizerd

Slide 4 - Quiz

De accumulatie van persistente giffen in de voedselketen heeft vaak tot gevolg dat...
A
de dieren onderaan de voedselketen het meeste gif in hun lichaam hebben
B
de dieren bovenaan de voedselketen het meeste gif in hun lichaam hebben
C
overal in de voedselketen de dieren ongeveer evenveel gif in hun lichaam hebben.

Slide 5 - Quiz

In een bos worden de blaadjes gegeten door rupsen. Deze rupsen dienen als voedsel voor mussen. Die mussen worden vaak opgegeten door buizerds. Wat is het trofisch niveau van de buizerd?
A
Producent
B
Consument 1e orde
C
Consument 2e orde
D
Consument 3e orde

Slide 6 - Quiz

wie maken er organische stoffen uit anorganische stoffen?
A
de consumenten
B
de producenten
C
de reducenten
D
zowel de reducenten als de producenten

Slide 7 - Quiz

Als je konijnen op het sportveld van Noetsele loslaat; wat is de beperkende factor voor hun populatiegroei als je een hek om het sportveld zet en ze er niet uit kunnen?
A
de hoeveelheid planten
B
de groei van de planten
C
de groei van de konijnen
D
de concurrentie tussen de konijnen

Slide 8 - Quiz

De konijnen verstoren het ecosysteem (het sportveld). Deze verstoring zorgt al na 3 maanden voor:
A
lagere draagkracht
B
minder plantengroei
C
minder groei van biomassa
D
minder konijnen

Slide 9 - Quiz

Als de konijnen dood gaan, worden ze 'opgeruimd' door de natuur. Wie doen dit?
A
Consumenten en detrituseters
B
Consumenten, producenten en detrituseters
C
Consumenten, reducenten en detrituseters
D
Detrituseters en reducenten

Slide 10 - Quiz

Een zuigvis lift mee op een haai.
De haai heeft er geen last van.
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme

Slide 11 - Quiz

Welke term is van toepassing op de relatie tussen zebra en leeuw?

A
Commensalisme
B
Mutualisme
C
Parasitisme
D
Predatie

Slide 12 - Quiz

energie benodigd
energie komt vrij
groter organisch molecuul
kleiner anorganisch molecuul

Slide 13 - Drag question

Piramide van biomassa

Slide 14 - Slide

Energiestroomschema (BINAS 93A)

Slide 15 - Slide

Dit instroomschema geldt voor:
A
autotrofe organismen
B
heterotrofe organismen
C
beide

Slide 16 - Quiz

Wat gebeurt er met jou (ja jij bent ook heterotroof) als je R groter is dan je A?
A
Je valt af omdat je P negatief wordt
B
Je komt aan omdat je P dan erg groot wordt
C
Je valt af omdat je I blijkbaar erg klein is
D
Je komt aan omdat je F minder groot wordt

Slide 17 - Quiz

Koolstofkringloop
Koolstofdioxide
Andere organische stoffen
Glucose
Organische stoffen
Organische stoffen
Dissimilatie
Detritus (= afval)
Koolstofassimilatie
Dissimilatie
Voortgezette assimilatie
Consumenten
Producenten
Reducenten
Fossiele brandstoffen

Slide 18 - Drag question

Het beginstadium van successie
A
Pioniersecosysteem
B
Climaxecosysteem
C
Subclimaxecosysteem

Slide 19 - Quiz


A
pioniersecosysteem
B
climaxecosysteem
C
Subclimaxecosysteem

Slide 20 - Quiz

Bij wat voor ecosysteem horen de volgende kenmerken: eenvoudig voedselweb, kleine biodiversiteit, open kringlopen en productie is groter dan afbraak?
A
Pionierecosysteem
B
Climaxecosysteem
C
Subclimaxecosysteem

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Video

Waardoor is een ecosysteem met een ingewikkeld voedselweb (en dus een grote biodiversiteit) meestal stabieler dan een ecosysteem met een eenvoudig voedselweb?

Slide 23 - Open question