Economie Oefentoets H2 Thuis en buitenhuis

Oefentoets H2 Thuis en buitenhuis
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Oefentoets H2 Thuis en buitenhuis

Slide 1 - Slide

Wat zijn behoeften?
A
Alles wat je nodig hebt.
B
Alles wat je zelf hebt.
C
Alles wat je graag wil hebben.
D
Alles wat je nodig hebt en wat je graag wil hebben.

Slide 2 - Quiz

Madelief zit thuis en heeft dorst. Wanneer is ze aan het consumeren?
A
Als ze haar geld aan het tellen is.
B
Als ze in de kast kijkt of er nog iets te eten ligt.
C
Als ze een glas cola drinkt.
D
Als ze een behoefte heeft.

Slide 3 - Quiz

Consumeren wordt beperkt door welke twee dingen?
A
gebrek aan geld en een gebrek aan behoefte
B
gebrek aan behoefte en gebrek aan tijd
C
gebrek aan tijd en geld
D
Gebrek aan tijd en producten

Slide 4 - Quiz

Welk van de onderstaande voorbeelden is een voorbeeld van produceren?
A
Je computer verkopen op marktplaats
B
De maaltijd eten die je moeder gemaakt heeft.
C
Iemand helpen met de kamer schilderen
D
Een verslag schrijven voor Nederlands

Slide 5 - Quiz

'Prioriteiten stellen' betekent...
A
kiezen wat je het leukst vindt
B
kiezen wat je het meest belangrijk vindt
C
kiezen wat je het lekkerst vindt
D
kiezen wat je het minst leuk vindt

Slide 6 - Quiz

Wat is onbetaalde productie
A
De productie op het wek
B
De productie die jezelf thuis doet
C
Een schoonmaakster thuis
D
Iemand die komt oppassen op de kinderen

Slide 7 - Quiz

Rekenvraag:
Remi heeft 3,5 liter melk nodig. De melk kost 0,52 cent per liter. Hoeveel moet Remi betalen?

Slide 8 - Open question

Waarvoor produceren
consumenten thuis?
A
voor de eigen behoeften
B
je kunt niet alles uitbesteden
C
om geld uit te geven
D
voor de eigen en elkaars behoeften

Slide 9 - Quiz

Rekenvraag:
De familie Berends heeft een huishoudelijke hulp. Deze hulp komt 2 dagen in de week, 4 uur schoonmaken. De hulp verdient 8,50 per uur. Als de hulp stopt besluit de familie Berends het zelf te gaan doen. Hoeveel bespaart de familie Berends per week? Schrijf je berekening op.

Slide 10 - Open question

Waarom is het goedkoper om huishoudelijk werk zelf te doen?
A
Je betaald geen productiekosten
B
Je betaald geen arbeidsloon
C
Je betaald geen hulpmiddelen
D
Je betaald geen kapitaal.

Slide 11 - Quiz

De productiefactoren zijn:
A
Natuur, aarde en arbeid
B
Natuur, arbeid en kapitaal
C
Natuur , kapitaal en grondstof
D
Arbeid en kapitaal

Slide 12 - Quiz

Om de kunnen produceren heb je de productiefactoren nodig. Machines vallen onder de productiefactor
A
Arbeid
B
Natuur
C
Kapitaal
D
Alle 3 de antwoorden zijn goed

Slide 13 - Quiz

Fleur wil haar woonkamer laten schilderen. Een schilder wil dit voor 75 euro komen doen. Als fleur zelf verf gaat halen is ze 35 euro kwijt. Voor de kwasten moet ze 10 euro betalen. Hoeveel bespaart Fleur door zelf te schilderen?
A
45 euro
B
75 euro
C
30 euro
D
120 euro

Slide 14 - Quiz

Welke omschrijving hoort bij welke productiefactor?
arbeid

kapitaalgoederen
natuur
machines om hout te zagen en te bewerken
mensen om de machines te bedienen;
timmerhout.

Slide 15 - Drag question

Bekijk het staafdiagram. In welke maand was de nettowinst het laagst?
A
Januari
B
Februari
C
Maart
D
April

Slide 16 - Quiz

Staafdiagram.
Hoeveel leerlingen zitten er in deze klas?
A
8
B
28
C
25
D
30

Slide 17 - Quiz

Bekijk de cirkeldiagram.

Uit welk land importeren we het meest?
A
Duitsland
B
België
C
China
D
Verenigd Koninkrijk

Slide 18 - Quiz

Wat voor soort vervuiling is er als afval wordt verbrand?
A
Luchtvervuiling
B
Watervervuiling
C
Vervuiling van de grond
D
Geen vervuiling

Slide 19 - Quiz

Noem een voorbeeld van duurzame productie

Slide 20 - Open question

Je wil je oude laptop wegdoen. Welke manier is het milieuvriendelijkst?
A
Naar de vuilstort brengen
B
Naar het recyclestation brengen
C
De onderdelen hergebruiken
D
De laptop verkopen op marktplaats

Slide 21 - Quiz