Voorbereiden toetsweek 2

Voorbereiden toetsweek 2
Spullen op tafel
Telefoon in het zakkie op tafel
Jas uit en over je stoel
Tas op de grond
1 / 49
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 135 min

Items in this lesson

Voorbereiden toetsweek 2
Spullen op tafel
Telefoon in het zakkie op tafel
Jas uit en over je stoel
Tas op de grond

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen (1)
Herhaling periode 1:
  • Je kan uitleggen hoe de scheidingsmethode zinken en afschenken werkt en hoe je het uitvoert.
  • Je kan uitleggen hoe filteren en zeven werkt en hoe je het uitvoert.
  • Je kan uitleggen hoe centrifugeren werkt en hoe je het uitvoert.
  • Je kan uitleggen hoe extraheren werkt en hoe je het uitvoert.
  • Je kan uitleggen hoe indampen werkt en hoe je het uitvoert.
  • Je kan uitleggen hoe vriesdrogen werkt en hoe je het uitvoert.
  • Je weet wat het massapercentage en volumepercentage is en hoe je het kan berekenen.
  • Je kent de definitie van promillage en kan deze berekenen.
  • Je weet wat de concentratie van een stof is en hoe je dit kan berekenen.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen (2)
 Periode 2:
  • Je kan uitleggen wat een molecuul is.
  • Je kan uitleggen wat het molecuulmodel is en hoe deze eruit ziet voor de 3 fases: vast, vloeibaar en gas.
  • Je kan uitleggen wat macro- en microniveau inhoud en hoe deze verschillen.
  • Je kent de definities van alle 6 de faseovergangen en kan uitleggen in het molecuulmodel wat er verandert.
  • Je weet hoe het scheiden van mengsels werkt op microniveau.
  • Je kent de definitie van een chemische reactie en bent in staat een voorbeeld te geven.
  • Je kan het verschil uitleggen tussen mengen en een chemische reactie op macro- en microniveau.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen (3)
Periode 2 (vervolg):
  • Je kan het verschil uitleggen tussen een scheiding en een chemische reactie op macro- en microniveau.
  • Je kent de definitie van een exotherme reactie en van een endotherme reactie.
  • Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen een exotherme reactie en een endotherme reactie.
  • Je kent de definitie van het energie-effect en kan het verschil hierin uitleggen tussen exotherm en endotherm.
  • Je kan uitleggen wat de definitie is van een reactieschema en bent in staat deze op te stellen. Je kan het verschil uitleggen tussen ontleding op macro- en microniveau.
  • Je kent de definities van thermolyse, elektrolyse en fotolyse.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen (4)
Periode 2 (vervolg):
  • Je kan op micro- en macroniveau het verschil tussen ontleedbare en niet ontleedbare stoffen uitleggen.
  • Je kent de wet van massabehoud en kan deze uitleggen aan de hand van een reactieschema.
  • Je kan rekenen met vaste massaverhoudingen.
  • Je weet wat overmaat en ondermaat inhoud en kan dit gebruiken in een rekensom.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Herhaling periode 1

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Scheidingsmethoden

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Filtreren
Bij filtreren scheiden we op 
basis van deeltjesgrootte.
De kleine deeltjes gaan door
het filter. De grote deeltjes
blijven achter in het filter

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Bezinken
Bezinken 
Bij bezinken scheiden we op basis van dichtheid
De zwaarste deeltjes in de suspensie zakken naar de bodem.


Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Centrifugeren
Bij centrifugeren scheiden we een vaste stof van een vloeistof (suspensie) op basis van dichtheid.
Voorbeeld: bloedmonsters
Het is een versnelde variant van bezinken. 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

extraheren
Bij extraheren scheiden we op basis van oplosbaarheid.
Sommige stoffen lossen op in het extractiemiddel, terwijl de niet-oplosbare stoffen achterblijven.
Extraheren

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Welke scheidingsmethode wordt hier afgebeeld?
A
bezinken
B
filtreren
C
chromatografie
D
destilleren

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Scheidingsmethoden berusten op verschillen in eigenschappen van de stoffen in het mengsel.

Extractie als scheidingsmethode berust op het verschil in:
A
Deeltjesgrootte
B
Kookpunt
C
Oplosbaarheid
D
Aanhechtingsvermogen

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

welke scheidingsmethode is dit?
A
Adsorberen
B
indampen
C
Bezinken + afschenken
D
filtreren

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

De scheidingsmethode filtreren is gebaseerd op het verschil in ………….
A
kookpunt
B
deeltjesgrootte
C
dichtheid
D
oplosbaarheid

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

De scheidingsmethode filtratie gebruik je bij:
A
suspensie
B
oplossing van zouten
C
oplossing van vloeistoffen
D
emulsie

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Met welke scheidingsmethode kan je een suspensie scheiden?
A
Bezinken
B
Adsorberen
C
Destilleren
D
Filtreren

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Rekenen aan mengsels

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

je lost 5 gram suiker op in 250 ml.
wat is de concentratie in g/L
A
20 g/L
B
5 g/L
C
25 g/L
D
10 g/L

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Er zit 200 gram zout in een mengsel van zand en zout dat 800 gram weegt.
Wat is het massapercentage% zout?
A
20 massa%
B
25 massa%
C
40 massa%
D
4 massa%

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Huishoudazijn bevat 4 massa% azijnzuur.
Hoeveel gram azijnzuur zit in een fles die 800 g huishoudazijn bevat?
A
4 gram
B
8 gram
C
16 gram
D
32 gram

Slide 21 - Quiz

4% = X/800 x 100%
0,04 = x / 800
x = 800 x 0,04
x = 
400 g suiker wordt opgelost in 760 g water.
Massapercentage suiker is nu?
A
34,5 %
B
52,6 %
C
3,45 %
D
19,0 %

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Een chocoladeletter weegt 180 gram. Daar zit 91300 milligram suiker in. Wat is het massapercentage suiker?
A
197,2%
B
50,7%
C
0,51%
D
19,7%

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

In 750 mL wijn zit 90 mL alcohol.
Het volumepercentage alcohol in de wijn is:
A
12 vol%
B
66 vol%
C
68 vol%
D
83 vol%

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Een biertje bevat 8 vol% alcohol.
hoeveel bier moet je drinken om 15 ml alcohol te drinken?
A
1,2 ml
B
1,9 ml
C
120 ml
D
188 ml

Slide 25 - Quiz

8 vol% = 15 ml/ x ml x100%
0,08 = 15 / x
x = 15/0,08
x = 
20 mg ammoniak gas wordt opgelost in 120 ml water
Concentratie ammoniak is nu?
A
16,7 g/L
B
0,167 g/L
C
2400 mg/mL
D
2400 g/L

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Je gaat een zoutoplossing maken van 9 g/L
Je hebt 300 ml water. Hoeveel gram zout moet je toevoegen?

Slide 27 - Open question

This item has no instructions

Concentratie zout in zeewater is 37 g/L
hoeveel kg zout moet je toevoegen bij 15000 liter water om zeewater te maken?
A
555 gram
B
555 kg
C
2,5 kg
D
250 kg

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het promillage alcohol in het bloed van iemand die 12,5 mL alcohol heeft gedronken en 6,0L bloed heeft
A
4,8*10^-1
B
4,8
C
2,1*10^1
D
2,1

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Periode 2

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

het absolute nulpunt
= de temperatuur waarbij de deeltjes helemaal stil staan.
= - 273 graden Celsius
= 0 Kelvin



Slide 32 - Slide

This item has no instructions

1. Gas
2. Vaste stof
3. Vloeistof
A. De moleculen zijn regelmatig gerangschikt en trillen op een vaste plaats
B. De moleculen bewegen dicht langs elkaar
C. De moleculen bewegen ver uit elkaar en trillen heel veel

Slide 33 - Drag question

This item has no instructions

Geef de meest correcte beschrijving op microniveau van dit molecuulmodel van een vaste stof.
A
de moleculen bevinden zich op een vaste plek volgens een regelmatige ordening en met kleine onderlinge afstand, maar kunnen zich niet bewegen en staan volledig stil
B
de moleculen bevinden zich op een vaste plek volgens een regelmatige ordening en met kleine onderlinge afstand, kunnen zich niet verplaatsen maar trillen wel op hun plek
C
de stoffen bevinden zich op een vaste plek volgens een regelmatige ordening en met kleine onderlinge afstand, maar kunnen zich niet bewegen en staan volledig stil
D
de stoffen bevinden zich op een vaste plek volgens een regelmatige ordening en met kleine onderlinge afstand, kunnen zich niet verplaatsen maar trillen wel op hun plek

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Geef de meest correcte beschrijving op microniveau van dit molecuulmodel van een vloeistof.
A
Moleculen in een gas bevinden zich op grote afstand van elkaar. De moleculen trillen een beetje en bewegen kris-kras door de ruimte. De moleculen trekken elkaar nauwelijks aan.
B
Moleculen in een gas bevinden zich op grote afstand van elkaar. De moleculen trillen zeer veel en bewegen kris-kras door de ruimte. De moleculen trekken elkaar nauwelijks aan.
C
Moleculen in een gas bevinden zich op grote afstand van elkaar. De moleculen trillen zeer veel en bewegen kris-kras door de ruimte. De moleculen trekken elkaar sterk aan.
D
Moleculen in een gas bewegen vrij langs elkaar. De moleculen trillen een beetje en er is een beetje ruimte tussen de moleculen. De moleculen trekken elkaar sterk aan.

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Geef de meest correcte beschrijving op microniveau van dit molecuulmodel van een vloeistof.
A
De moleculen hebben geen vaste plaats, maar bewegen vrij langs elkaar heen. Tussen de vloeistofmoleculen is wat meer ruimte dan tussen de moleculen van een vaste stof.
B
De moleculen hebben geen vaste plaats, bewegen vrij langs elkaar heen maar trillen nog niet. Tussen de moleculen is wat meer ruimte dan tussen de moleculen van een vaste stof.
C
De moleculen hebben een vaste plaats, maar bewegen vrij langs elkaar heen. Tussen de vloeistofmoleculen is wat meer ruimte dan tussen de moleculen van een vaste stof.
D
De moleculen hebben een vaste plaats, bewegen vrij langs elkaar heen maar trillen nog niet. Tussen de moleculen is wat meer ruimte dan tussen de moleculen van een vaste stof.

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Molecuulmodellen kunnen ook worden gebruikt om scheidingsmethoden op microniveau weer te kunnen geven.
Welke scheidingsmethode staat in hiernaast weergegeven?
A
adsorptie
B
extractie
C
filtratie
D
bezinken en afgieten

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Drie uitspraken over het absolute nulpunt:
i) het absolute nulpunt is bij 0 graden
Celsius
ii) bij een temperatuur van 0 Kelvin trillen
de moleculen niet meer
iii) het absolute nulpunt is de laagst
mogelijke temperatuur; < 0 K kan niet
A
alle uitspraken zijn waar
B
uitspraken i en ii zijn waar, uitspraak iii is onwaar
C
uitspraken ii en iii zijn waar, uitspraak i is onwaar
D
geen van de uitspraken zijn waar

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Mengen van stoffen
Als je twee stoffen bij elkaar doet kunnen er twee dingen gebeuren:
  1. Mengen
  2. Reageren
Mengen of reageren

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Chemische reactie
Beginstoffen zijn in het begin van de reactie.
Reactieproducten ontstaan bij een reactie.


Reactieschema

Vloeistof A + Vloeistof B -> Vaste stof C + Gas D

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Kenmerken van chemische reactie
  1. De oorspronkelijke stoffen verdwijnen en er ontstaat een nieuwe stof met andere eigenschappen.
  2. De nieuwe stof is niet meer te scheiden in de beginstof (grondstof).


Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Een reactieschema opstellen
Beginstoffen --> reactieproducten


Voor de reactie: aardgas en zuurstof
Na de reactie:     koolstofdioxide en water

aardgas (g) + zuurstof (g) --> koolstofdioxide (g) + water (l) 

vb: Aardgas (CH4) reageert met zuurstof tot koolstofdioxide en water.
Wat is hiervan het reactieschema?
Toestandsaanduiding: (s), (l), (g), (aq)

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Endotherm
Exotherm

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Is het koken van water een endotherm of een exotherm proces? Leg uit waarom.

Slide 44 - Open question

This item has no instructions

Als je 2 verschillende stoffen bij elkaar doet, kunnen ze gaan mengen of gaan reageren. Hier worden 2 uitspraken over gedaan. Welke is/zijn juist?
A: Bij mengen veranderen de moleculen niet
B: bij een chemische reactie verdwijnen de moleculen van de reactieproducten.

A
alleen A
B
alleen B
C
A en B
D
A en B zijn allebei niet juist

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions


Geef de namen van alle 6 de fase overgangen  (met nummers erbij)

Slide 46 - Open question

This item has no instructions


A
Nee, er vindt menging plaats, want als het schuim afkoelt en een tijdje blijft staan, ontstaat er geen vloeibaar eiwit
B
Ja, er vindt een chemische reactie plaats omdat er in een oven voor nodig is.
C
Nee, er vindt een fase overgang plaats omdat er in de oven een vaste stof is ontstaan
D
Ja, er vindt een chemische reactie plaats, want als het schuim afkoelt ontstaat er geen vloeibaar eiwit.

Slide 47 - Quiz

This item has no instructions

Marieke dampt in een schaaltje een hoeveelheid zeewater in.

Leg uit of er bij het indampen van zeewater een chemische reactie plaatsvindt.

Slide 48 - Open question

This item has no instructions

Hout gaat pas branden, nadat je het hebt aangestoken. Wat is er waar over het verbranden van hout?
A
Het is een endotherme reactie, want er is energie nodig
B
Het is een exotherme reactie want er is energie nodig.
C
Het verbranden van hout is endotherm want er komt energie vrij (warmte en licht)
D
Het verbranden van hout is exotherm, want er komt energie vrij (warmte en licht)

Slide 49 - Quiz

This item has no instructions