§10: Voorzetsels

Voorzetsels
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Voorzetsels

Slide 1 - Slide

Boekbespreking

Slide 2 - Slide

Huiswerk nakijken
Opdracht 2 t/m 4 op blz. 212 + 213

Slide 3 - Slide

Doel
  • Aan het eind van de les weet wat je een  voorzetsel is en kun je deze benoemen in een  zin.

Slide 4 - Slide

Wat is een voorzetsel?

Slide 5 - Mind map

Filmpje NN

Slide 6 - Slide

Voorzetsels
  • Voorzetsels staan meestal voor een lidwoord of een voornaamwoord met een zelfstandig naamwoord. (achter die kast, naast mij, onder de boeken). Ze kunnen ook achter een zelfstandig naamwoord staan, meestal geeft het dan een richting aan. (Ik viel de sloot in, hij liep de weg op. ) 

  • Let op! Delen van scheidbare werkwoorden zijn geen vz. 
  • Bv. opbellen. Hij belt mij op. op = geen vz

Slide 7 - Slide

Eigenschappen vz


  • Ze geven een plaats, tijd of reden aan.
  • Trucje:
  • ... de kast (achter, op, voor)
  • ... het feest (tijdens, na, gedurende)



Slide 8 - Slide

Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens
B
eerste
C
achter
D
langs

Slide 9 - Quiz

Wat is GEEN voorzetsel?
A
Links
B
Uit
C
Op
D
Boven

Slide 10 - Quiz

We kijken samen naar voetbal op de televisie
Sleep het vinkje naar het voorzetsel

Slide 11 - Drag question

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Is jouw voetbaltrainer ook zo trots ... zijn team?
op
achter
met
bij
tegen
aan

Slide 12 - Drag question

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Ben jij bang ... spinnen?
op
achter
voor
bij
tegen
aan

Slide 13 - Drag question

Wat is het voorzetsel in deze zin:
Ik ga bij mijn vriend voetballen.

Slide 14 - Open question

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Mijn fiets staat tegen de schutting.

Slide 15 - Open question

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2!
Na schooltijd fiets ik langs de bakker.

Slide 16 - Open question

VUL VOORZETSEL IN
Mijn vader fietst ..... het donker.

Slide 17 - Open question

Vul een voorzetsel in:
We zijn ..... Brussel gereden.

Slide 18 - Open question

De ondernemende peuter kroop … de tafel - welk voorzetsel kun je hier neerzetten?

Slide 19 - Open question

Vul aan met een voorzetsel:
Wij zorgen ... de taart.

Slide 20 - Open question

Vul aan met een voorzetsel:
Zij twijfelen ... zijn eerlijkheid.

Slide 21 - Open question

Vul aan met een vast voorzetsel:
We hebben een hekel ... huiswerk.

Slide 22 - Open question

Vul aan met een vast voorzetsel
Zij geven aanleiding ... ruzie.

Slide 23 - Open question

Haal alle voorzetsels uit de volgende zin:

De kleine kinderen van mijn collega zijn bezig met een prachtige tekening.

Slide 24 - Open question

Haal alle voorzetsels uit de volgende zin:

Mijn vader zit te vissen, want hij mag niet naar zijn werk.

Slide 25 - Open question

Maak een zin met 2 voorzetsels.

Slide 26 - Open question

Doel
  • Aan het eind van de les weet wat je een  voorzetsel is en kun je deze benoemen in een  zin.

Slide 27 - Slide

Aan de slag (9 feb.)
Maak opdracht 1 t/m 5 op blz. 222 + 223

Slide 28 - Slide

Extra oefenen
Op de volgende slides staan links naar sites om extra te oefenen.

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Link

Slide 31 - Link