Samengestelde zinnen

Wat doen we vandaag?
  • Herhaling stof vorige week
  • leerdoelen week 48
  • Interactieve instructie leerdoelen week 48

1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wat doen we vandaag?
  • Herhaling stof vorige week
  • leerdoelen week 48
  • Interactieve instructie leerdoelen week 48

Slide 1 - Slide

Leerdoelen vorige week
  • Ik kan uitleggen wat redekundig ontleden is.
  • Ik kan de volgende zinsdelen herkennen in een zin:
  •  1. persoonsvorm;
  •  2. onderwerp;
  •  3. het werkwoordelijk gezegde;
  •  4. lijdend voorwerp;
  •  5. meewerkend voorwerp;
  •  6. bijwoordelijke bepaling.
  •  Ik kan zelf zinnen maken met bovenstaande zinsdelen. 

Slide 2 - Slide

Ontleed onderstaande zin en benoem: pv, ow, wg, lv, mv en bwb
Een soepje van zoete aardappels heeft mijn oma inmiddels vrij vaak klaargemaakt voor haar lieve man.

Slide 3 - Open question

Ontleed onderstaande zin en benoem: pv, ow, wg, lv, mv en bwb
Gisteren zou ik met mijn beste vriendin naar huis gaan fietsen via het voetbalveld en het winkelcentrum Leidsche Rijn.

Slide 4 - Open question

Noteer van onderstaande zin de pv, ow wg, lv, mv en bwb.

Ayla bood haar oma zondagmiddag een koekje aan.

Slide 5 - Open question

Leerdoelen week 48
  • Ik kan uitleggen wat een samengestelde zin is.
  • Ik kan uitleggen wat de begrippen hoofdzin, bijzin, onderschikking en nevenschikking betekenen.
  • Ik kan in een samengestelde zin de hoofdzin en de bijzin benoemen en voegwoorden herkennen.

Slide 6 - Slide

Samengestelde zinnen (les 30)
  • Een zin met één persoonsvorm is een enkelvoudige zin. 
  • Een zin met twee persoonsvormen is een samengestelde zin. 
  • Om erachter te komen of een zin enkelvoudig of samengesteld is, zet je de zin in een andere tijd. 
Ik ga naar huis, want ik moet huiswerk maken. 

Slide 7 - Slide

Is onderstaande zin een enkelvoudige of samengestelde zin?
Ik geef mijn moeder een kus en daarna fiets ik naar school.

A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 8 - Quiz

Is onderstaande zin een enkelvoudige of samengestelde zin?
Ik wil heel graag echt goed kunnen schaken.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 9 - Quiz

Samengestelde zinnen (les 30)
  • Als een samengestelde zin uit twee even belangrijke delen bestaat, is het een samenstelling van twee hoofdzinnen. 
  • Als beide delen niet even belangrijk zijn, bestaat de samenstelling uit een hoofdzin en een bijzin
  • In een hoofdzin staan de persoonsvorm en het onderwerp direct naast elkaar. 
  • In een bijzin staat er een zinsdeel tussen de persoonsvorm en het onderwerp in. 

Slide 10 - Slide

Samengestelde zinnen (les 35)
Younes slaapt en hij snurkt heel hard. 

pv's = slaapt en snurkt 

Zin 1
pv = slaapt 
ow= Younes
Zin 2
pv = snurkt 
ow = hij 

2 hoofdzinnen, want de pv en ow staan naast elkaar. 
Younes krijgt een cadeau, omdat hij zijn kamer heeft opgeruimd. 

pv's = krijgt en heeft 

Zin 1
pv = krijgt 
ow = Younes

Zin 2
pv= heeft
ow = hij 

zin 1 = hoofdzin, want pv en ow staan naast elkaar 
zin 2= bijzin, want pv en ow staan niet naast elkaar. 

Slide 11 - Slide

Samengestelde zinnen (les 30)

  • Een samengestelde zin van twee hoofdzinnen noem je nevenschikkend. 
  • Een samengestelde zin van een hoofd- en een bijzin noem je  onderschikkend

Slide 12 - Slide

Schrijf van onderstaande samengestelde zin de persoonsvormen en onderwerpen op.

Het heeft hard geregend, waardoor er overal plassen liggen.

Slide 13 - Open question

Schrijf van onderstaande samengestelde zin de persoonsvormen en onderwerpen op.

Josje wil wel naar voetbal, maar zij mag niet van haar moeder.

Slide 14 - Open question

Wat is de samenstelling van onderstaande zin?

Ik eet geen pindasaus, want ik heb een pinda-allergie.
A
hoofdzin-hoofdzin (HZ-HZ)
B
hoofdzin-bijzin (HZ-BZ)
C
bijzin-hoofdzin (BZ-HZ)

Slide 15 - Quiz

Wat is de samenstelling van onderstaande zin?
Ik eet het allerliefste een patatje met pindasaus, omdat ik nu eenmaal van lekker eten houd.
A
hoofdzin-hoofdzin (HZ-HZ)
B
hoofdzin-bijzin (HZ-BZ)
C
bijzin-hoofdzin (BZ-HZ)

Slide 16 - Quiz

Leerdoelen week 48
  • Ik kan uitleggen wat een samengestelde zin is.
  • Ik kan uitleggen wat de begrippen hoofdzin, bijzin, onderschikking en nevenschikking betekenen.
  • Ik kan in een samengestelde zin de hoofdzin en de bijzin benoemen en voegwoorden herkennen.

Slide 17 - Slide

Tips voor het zelf maken van zinnen 
  • In het Nederlands hebben alle werkwoorden een aantal rollen dat ze bij zich kunnen hebben. 
  • Met een chique woord noem je dat 'valentie'. 
  • Om erachter te komen hoeveel rollen een werkwoord heeft, doe je het volgende: je gebruikt de termen iets en/of iemand.  

Slide 18 - Slide

Tips voor het zelf maken van zinnen 
een voorbeeld: 
  • Het werkwoord 'lopen' heeft één rol. 
  • IEMAND loopt.
  • De man loopt = een hele zin.  

Slide 19 - Slide

Tips voor het zelf maken van zinnen 
een voorbeeld: 
  • Het werkwoord 'koken' heeft twee rollen.  
  • IEMAND kookt IETS. 
  • De vrouw kookt het avondeten = een hele zin.  

Slide 20 - Slide

Tips voor het zelf maken van zinnen 
een voorbeeld: 
  • Het werkwoord 'geven' heeft drie rollen.  
  • IEMAND geeft IETS aan IEMAND 
  • Oma geeft een cadeau aan haar kleinkind. 

Slide 21 - Slide

Tips voor het zelf maken van zinnen 
  • kies een werkwoord
  • controleer hoeveel rollen het werkwoord heeft en gebruik hierbij alleen de woorden IEMAND / IETS / AAN of VOOR IEMAND 

Slide 22 - Slide

Tips voor het zelf maken van zinnen 
  • heeft een werkwoord één rol -> alleen een onderwerp 
  • heeft een werkwoord twee rollen -> onderwerp en lijdend voorwerp 
  • heeft een werkwoord drie rollen -> onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp. 
  • de zinsdelen 'pv', 'wg' en 'bwb' staan hier los van.  

Slide 23 - Slide

Tips voor het zelf maken van zinnen 
  • heeft een werkwoord één rol -> alleen een onderwerp 
  • heeft een werkwoord twee rollen -> onderwerp en lijdend voorwerp 
  • heeft een werkwoord drie rollen -> onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp. 
  • de zinsdelen 'pv', 'wg' en 'bwb' staan hier los van.  

Slide 24 - Slide

Hoeveel rollen heeft het werkwoord 'fietsen'?
A
1
B
2
C
3

Slide 25 - Quiz

Hoeveel rollen heeft het werkwoord 'slaan'?
A
1
B
2

Slide 26 - Quiz

Hoeveel rollen heeft het werkwoord 'poetsen'?
A
1
B
2

Slide 27 - Quiz

Maak een zin met daarin een persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.

Slide 28 - Open question

Maak een zin met de volgende zinsdelen: persoonsvorm, onderwerp en bijwoordelijke bepaling.

Slide 29 - Open question