Herhaling Taalverzorging Hfst 4

1 / 47
next
Slide 1: Link
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Link

Regels mijn/jouw/je
Je gebruikt
mijn  >  als er een bezit achter staat  > Dit is de fiets van mijn zus
jouw > als er een bezit achter staat > Jouw score is hoger.
je > als er een bezit achter staat > Moet hij je baas bellen?

Slide 2 - Slide

Regels mij/me/jou/je
Je gebruikt:
mij  > als er geen bezit achter staat > Waarom luistert niemand
                                                                              naar mij?
me > als er geen bezit achter staat > Bel je me?
jou > als er geen bezit achter staat > Dit cadeau kreeg ik van jou.
je > als er geen bezit achter staat > Wil je die schoen even
                                                                          aangeven?

Slide 3 - Slide

Dat konijn van ... is het liefste dat ik ooit heb gezien.
A
jou
B
jouw

Slide 4 - Quiz

Gelukkig kan ik altijd op ... rekenen.
A
jou
B
jouw

Slide 5 - Quiz

Wil je ... kleren even opruimen?
A
jou
B
jouw

Slide 6 - Quiz

Is die doos met make-up van ... ?
A
jou
B
jouw

Slide 7 - Quiz

Die laptop die daar staat is van ...
A
mij
B
mijn

Slide 8 - Quiz

Heeft Casper de mail van ... al beantwoord?
A
mij
B
mijn

Slide 9 - Quiz

Huib heeft al ... shirts uit de kast gehaald.
A
me
B
mijn

Slide 10 - Quiz

... hondje heeft een tekenbeet.
A
Me
B
Mijn

Slide 11 - Quiz

Kunt u ... vertellen hoe laat de film begint?
A
me
B
mijn

Slide 12 - Quiz

Ik ben ... sportschoenen vergeten mee te nemen.
A
me
B
mijn

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Het voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord.

Voltooid betekent dat iets klaar of afgelopen is.

Bijvoorbeeld:
Frits heeft zijn fietsband geplakt

Slide 15 - Slide

Het voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord eindigt op -en of op -d of -t.

Bijvoorbeeld:
gebroken, geschreven
gehoord, gemaakt
Als je een woord langer maakt, 
hoor je of je een -d of een -t moet schrijven.

Slide 16 - Slide

sterke werkwoorden
Bij sterke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd:
slapen - sliepen
vinden - vonden
krijgen - kregen

Slide 17 - Slide

sterke werkwoorden
Weet je niet of het woord op een -d of een -t eindigt? Maak het woord langer.
rijden: reden - reed
schelden: scholden - schold
eten: aten - at
smelten: smolten - smolt

Slide 18 - Slide

zwakke werkwoorden
Bij zwakke werkwoorden blijft de klank 
(de klinker) in de verleden tijd hetzelfde.
bakken - bakten
koken - kookten
stomen - stoomden

Slide 19 - Slide

zwakke werkwoorden
Zo schrijf je de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de verleden tijd:
enkelvoud: stam + -te of stam + -de 
(speelde, pakte)
meervoud: stam + -ten of stam + den 
(groeiden, werkten)

Slide 20 - Slide


Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
Linda (schuiven) haar stoel naar achteren.

Slide 21 - Open question


Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
Rick (nemen) nog een broodje.

Slide 22 - Open question


Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
Femke (wijzen) naar het raam.

Slide 23 - Open question


Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
Laura (dragen) haar nieuwe kleding.

Slide 24 - Open question


Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
De man (rijden) veel te hard.

Slide 25 - Open question


Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
Anne (blazen) in haar hete koffie.

Slide 26 - Open question


Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
Jasper (verzinnen) een smoesje.

Slide 27 - Open question


Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
Hij (blinken) uit in wiskunde.

Slide 28 - Open question


Zet de zin in de verleden tijd. 
Noteer alleen de persoonsvorm
De meeste kiezers stemmen tegen het voorstel.

Slide 29 - Open question


Zet de zin in de verleden tijd. 
Noteer alleen de persoonsvorm
Het geluid schalt door de ruimte.

Slide 30 - Open question


Zet de zin in de verleden tijd. 
Noteer alleen de persoonsvorm
Marit vermaakt zich goed tijdens het uitje.

Slide 31 - Open question


Zet de zin in de verleden tijd. 
Noteer alleen de persoonsvorm
De supporters juichen de spelers toe.

Slide 32 - Open question


Zet de zin in de verleden tijd. 
Noteer alleen de persoonsvorm
Gijs typt snel een berichtje.

Slide 33 - Open question


Zet de zin in de verleden tijd. 
Noteer alleen de persoonsvorm
De vinger van Iris bloedt flink.

Slide 34 - Open question


Zet de zin in de verleden tijd. 
Noteer alleen de persoonsvorm
We hoeven niet meer te eten.

Slide 35 - Open question


Zet de zin in de verleden tijd. 
Noteer alleen de persoonsvorm
Hij vergist zich wel vaker.

Slide 36 - Open question

0

Slide 37 - Video

Wat is het verkleinwoord van bank?

Slide 38 - Open question

Wat is het verkleinwoord van kaars?

Slide 39 - Open question

Wat is het verkleinwoord van krant?

Slide 40 - Open question

Wat is het verkleinwoord van raam?

Slide 41 - Open question

Wat is het verkleinwoord van riem?

Slide 42 - Open question

Wat is het verkleinwoord van ding?

Slide 43 - Open question

Wat is het verkleinwoord van haring?

Slide 44 - Open question

Wat is het verkleinwoord van cola?

Slide 45 - Open question

Wat is het verkleinwoord van gum?

Slide 46 - Open question

Slide 47 - Slide