4.1 Fictie les 1 1KGT

4.1 Fictie
timer
1:00
  • Werkboek B en etui op je tafel
  • Werkblad op tafel
  • Ga rustig zitten.
1 / 52
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

This lesson contains 52 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

4.1 Fictie
timer
1:00
  • Werkboek B en etui op je tafel
  • Werkblad op tafel
  • Ga rustig zitten.

Slide 1 - Slide

Toetsen Nederlands periode 3
  •         Kijk- en luistertoets
  •         Spreekvaardigheid (instructiefilmpje)
  •         Leesvaardigheid en woordenschat (H4 & 5) 

Slide 2 - Slide

Vandaag
- Bespreken huiswerk
- Lezen tekst 1 blz. 8-9 en opdrachten

Slide 3 - Slide

Het onderwerp van een zin is de 'hoofdrolspeler'. In zinnen kun je nog meer rollen aanwijzen (benoemen).
Na het werkwoordelijk gezegde (wg) en het onderwerp (O) benoem je het lijdend voorwerp (lv).

Je vindt het lijdend voorwerp door te vragen:
                               wat(of wie) + wg+O?
Het antwoord hierop is het lijdend voorwerp (lv).
Let op: niet elke zin heeft een lijdend voorwerp.

Voorbeeld:
Frank heeft met zijn voetbal het grote raam kapot geschoten.

3.7 Grammatica Leertekst lijdend voorwerp blz. 249

Slide 4 - Slide

De gekke docent heeft tijdens Nederlands de wiskundetoets voorgelezen.
  • pv  = heeft
  • wg = heeft voorgelezen
  • O   = de gekke docent
  • LV  = ?         
  •              => Wat heeft de gekke docent voorgelezen?
  •               => antwoord: de wiskunde toets (=lv)  
  •    O      wg                                    lv                             wg
    De gekke docentheeft | tijdens Nederlands | de wiskundetoets | voorgelezen



3.7 Grammatica herhaling

Slide 5 - Slide

Tijdens de vakantie slaap ik in een tent.
  • pv  = slaap
  • wg = slaap
  • O   = ik
  • LV  = ?         
  •     => Nee
  •     => Waarin slaap ik?   => Tent.       (plaats/plek)
         => Wanneer slaap ik in een tent? Tijdens de vakantie (tijd)
  •                                      wg     O
    Tijdens | de vakantie | slaap | ik | in een tent. 

3.7 Grammatica herhaling

Slide 6 - Slide

  • Samen lezen tekst
  • daarna in groepjes vragen beantwoorden

4.1 Fictie blz. 10

Slide 7 - Slide

Begripsvragen (Wat gebeurt er in het verhaal?)

  • Waarom moet Hidde zijn insectenlaboratorium opruimen?

  • Hoe reageert Hidde op het nieuws dat zijn broer de kelder wil gebruiken?



4.1 Fictie blz. 10

Slide 8 - Slide

Begripsvragen (Wat gebeurt er in het verhaal?)

  • Wat betekent “de Deal” waar Hidde het over heeft?
     
  • Wat zegt Jeppe over zijn muziekband tijdens het eten?

  • Waarom noemt Hidde zijn broer “grote broer” en wat bedoelt hij daarmee? 



4.1 Fictie blz. 10

Slide 9 - Slide

Inlevingsvragen (Hoe voelen de personages zich?)

  • Hoe denk je dat Hidde zich voelt als zijn broer zegt dat hij de kelder moet verlaten? Leg uit waarom.

  • Waarom denk je dat Hidde zijn geheime kelder zo belangrijk vindt? 




4.1 Fictie blz. 10

Slide 10 - Slide

Inlevingsvragen (Hoe voelen de personages zich?)

  • Wat zegt het gedrag van Jeppe over zijn karakter? Hoe zou jij hem omschrijven?

  • Waarom schrijft Hidde zijn verhaal op, denk je?




4.1 Fictie blz. 10

Slide 11 - Slide

Verdiepingsvragen (Denk dieper na over het verhaal)
  • Vind jij dat Jeppe het recht heeft om de kelder over te nemen? Waarom wel of niet?
  • Wat zou jij doen als je in de plaats van Hidde was?
  • Hidde zegt: “Als mijn lab straks weg is en niemand wist ervan, is het net alsof het nooit bestaan heeft.” Wat vind je van die gedachte?
  • Wat zegt deze tekst over de band tussen Hidde en zijn broer?
  • ________________________________________





4.1 Fictie blz. 10

Slide 12 - Slide

Verdiepingsvragen (Denk dieper na over het verhaal)
  • Hidde zegt: “Als mijn lab straks weg is en niemand wist ervan, is het net alsof het nooit bestaan heeft.” Wat vind je van die gedachte?

  • Wat zegt deze tekst over de band tussen Hidde en zijn broer?




4.1 Fictie blz. 10

Slide 13 - Slide

  • hoe je het werkwoordelijke gezegde (wg) vindt
  • hoe je het onderwerp (O) in een zin vindt
  • hoe het lijdend voorwerp (lv) in een zin vindt


3.7 Grammatica
In deze paragraaf leer je:

Slide 14 - Slide

  • De persoonsvorm (pv)
  • Is altijd een werkwoord, je gebruikt de vraagproef of tijdproef

  • Het werkwoordelijk gezegde (wg)
  • De pv + alle andere werkwoorden in de zin

  • Het onderwerp (ond)
  • Stel de vraag : wie of wat vraag + het wg?


3.7 Grammatica - herhaling
Hoe vind je ook al weer:

Slide 15 - Slide

  • De pv, het ond, het wg zijn zinsdelen
  • De zinsdelen zet je tussen zinsdeelstrepen |
  • Zinsdelen kan je verschuiven in de zin.

  • Bijvoorbeeld
     | De oude man | heeft | op zijn gitaar | gespeeld. |
     | Op zijn gitaar | heeft | de oude man | gespeeld. |


3.7 Grammatica - herhaling
Hoe zat het ook al weer met zinsdelen?

Slide 16 - Slide

Het werkwoordelijke gezegde (wg) bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
Het wg bestaat dus uit: de pv + alle andere werkwoorden.

Bijvoorbeeld:
       O          wg                                wg
   | Johan | gaat |een nieuw auto | kopen.| 
3.7 Grammatica
Leertekst werkwoordelijk gezegde 1 blz. 242

Slide 17 - Slide

Het werkwoordelijke gezegde (wg) bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
Het wg bestaat dus uit: de pv + alle andere werkwoorden.

Bijvoorbeeld:
       O      wg                               wg
   | Julia | wil | haar huiswerk |maken.| 
3.7 Grammatica
Leertekst werkwoordelijk gezegde 1 blz. 242

Slide 18 - Slide

In sommige zinnen woord aan het + infinitief of te + infinitief gebruikt.
te en aan horen ook bij het werkwoordelijk gezegde (wg)
Bijvoorbeeld:
       O          wg                                             wg
   | Julia | probeert |niet op haar mobiel | te kijken.| 
        O   wg                              wg
   | Len | is | haar huiswerk | aan het maken| 
3.7 Grammatica
Leertekst werkwoordelijk gezegde 2 blz. 243

Slide 19 - Slide

Sommige werkwoorden in een zin worden gesplitst. Je noemt ze splitsbare werkwoorden, en ze horen ook bij het werkwoordelijk gezegde (wg)
Bijvoorbeeld:
     O    wg                                   wg
   | Ik | was |vandaag | de vaat | wel | af.| 
     O      wg                                            wg
   | Hij | geeft | aan Johan | zijn fiets | terug
  
3.7 Grammatica
Leertekst werkwoordelijk gezegde 2 blz. 243

Slide 20 - Slide

Dit spannende boek heb ik in één keer uitgelezen.
  • pv  = heb
  • wg = heb gelezen
  • O   = ik
  • LV  = ?         
  •              => Wat heb ik (in één keer) uitgelezen?
                  => antwoord: dit spannende boek (=lv)  
  •       lv                           wg   O                           wg              
    Dit spannende boek | heb | ik | in één keer | uitgelezen


3.7 Grammatica Leertekst lijdend voorwerp blz. 249

Slide 21 - Slide

Op het werkblad staat de pv, wg en O nog een keer uitgelegd.
  • We maken samen de voorkant.

  • Klaar. Zelfstandig aan de slag met de achterkant:
     1. Onderstreep de persoonsvorm (pv)
     2. Zoek alle werkwoorden, en schrijf 'wg' erboven.
     3. Zoek het onderwerp (O), en schrijf 'O' erboven.

  • Zijn er zinnen met een lijdend voorwerp (lv)?

3.7 Grammatica - aan de slag
Werkblad oefenen met PV, wg en O

Slide 22 - Slide

Maak opdracht 6, 7 en 8 blz. 243 en 244 (hw 1E)
Maak opdracht 12, 13 en 14 blz. 246 - 248
3.7 Grammatica
Aan de slag

Slide 23 - Slide

Maak opdracht 17, 18 en 19  blz.250-251.
Je hoeft geen zinsdeelstrepen te zetten!
3.7 Grammatica
aan de slag

Slide 24 - Slide

Lees leertekst Werkwoordelijk gezegde 2 (blz. 243)
Maak opdracht 6 en 7 blz. 243.
3.7 Grammatica
Huiswerk

Slide 25 - Slide

1.7 Grammatica - tijdproef pv
Stappenplan tijdproef pv
De pv vind je met de tijdproef pv:
Voorbeeld
 
 
 









1
Zet de zin in een andere tijd:
van de tegenwoordige tijd (tt) naar de verleden tijd (vt) of 
van de verleden tijd (vt) naar de tegenwoordige tijd (tt).
Op het sportveld spelen drie jongens met elkaar.
Tijdproef pv:
Op het speelveld speelden drie jongens met elkaar
2
Het woord dat verandert, is de pv.
spelen is de pv

Slide 26 - Slide

1.7 Grammatica - herhalen
Hoe vind je ook al weer:

  • Het lijdend voorwerp (lv)
  • Je stelt de vraag: Wat + ond + wg?
     
  • De zinsdelen
  • De pv, het ond, het wg en het lv zijn zinsdelen
  • De zinsdelen zet je tussen zinsdeelstrepen |
  • De overige zinsdelen gaan over plaats, tijd, hoe

Slide 27 - Slide

1.7 Grammatica
Leertekst: Persoonsvorm 

Je herkent de persoonsvorm zo:
• het is bijna altijd één woord;
• het is een vorm van het werkwoord;
• hij staat in het enkelvoud of in het meervoud (dans – dansen);
• hij staat in de tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt) (dans – danste).



Slide 28 - Slide

Zelfstandig werken
Oefenen voor de toets
  • Woorden 2.5 en 3.5 oefenen bijvoorbeeld via Max Online - woordtrainer
  • Doornemen leerteksten hoofdstuk 2.3 en 3.3 Lezen

  • Pim-Pam-Pet spelen

  • Oefenen voor andere toetsen

Slide 29 - Slide

Wat je moet weten voor de toets.
  • Wat feiten en meningen zijn.  (H2)
  • De signaalwoorden van een opsomming. (H2)
  • Wat een alinea is en hoe je die herkent. (H3)
  • Wat een kernzin en toelichting is. (H3)
  • Het herkennen van hoofdzaken en bijzaken. (H3)
  • De signaalwoorden van een tegenstelling. (H3)
  • De woorden en betekenissen van hoofdstuk 2 en 3.

Slide 30 - Slide

Oefenen met de woorden
Maak de oefentoets Woorden.
Je mag je werkboek erbij gebruiken
timer
15:00

Slide 31 - Slide

Woordbingo
Maak de oefentoets Woorden.
Je mag je werkboek erbij gebruiken
timer
15:00

Slide 32 - Slide

3.3 Woordenbingo
  • Je krijgt een lege 'bingokaart' met 9 vakjes.
  • Je vult in elke vakje een woord in hoofdstuk 3 blz. 221
  • Op het bord draait het 'Rad met de Betekenissen' 
  • Stopt het Rad bij een betekenissen waar jij het woord van hebt opgeschreven, dan zet je daar een kruis doorheen.
  • Wie heeft het eerst 'WoordBingo'!!!



Slide 33 - Slide

3.5 Woorden
In deze paragraaf leer je:
  • 25 nieuwe woorden
  • wat tegenstellingen zijn

Slide 34 - Slide

- Lees de 25 nieuwe woorden op blz. 221
- Oefen 10 minuten met je buurman/vrouw.
   Van welke woorden ken je de betekenis
   wel/een beetje/helemaal niet?
Vandaag 3.5 Woorden

Slide 35 - Slide

- Samen lezen tekst 1 blz. 222
- Maak de opdracht 3, 4 en 5 (blz. 222-223) 


Vandaag 3.5 Woorden

Slide 36 - Slide

- Maak opdracht 6 en 7 blz. 224) Oefen thuis de 
- Woorden en betekenis van blz. 221
- Oefen dit ook met Woordtrainer van Max Online 
   of met Test Jezelf


3.5 Woorden - huiswerk

Slide 37 - Slide

3.3 Lezen
In deze paragraaf:
  • leer je alinea's herkennen
  • kernzinnen in een alinea aanwijzen
  • hoofd- en bijzaken onderscheiden
  • signaalwoorden van een tegenstelling herkennen

Slide 38 - Slide

Vandaag
  • Bespreken huiswerk opdr. 11 t/m 14 blz. 198-201
  • Aan de slag met signaalwoorden: tegenstelling.
  • Oefenen met woorden van hoofdstuk 2

Slide 39 - Slide

3.3 lezen - even herhalen
  • Waar vind je meestal de kernzin?
  • => Meestal is het de eerste zin van de alinea.

  • Wat is een alinea?
  • => Een stukje tekst, dat over een deel van het onderwerp gaat.
           In een tekst kunnen meerdere alinea's zitten.

Slide 40 - Slide

Woorden - even oefenen
  • Wat  betekent het onderstreepte woord?
     
    Die jongen is altijd zo attent, hij neemt altijd een cadeautje mee.
  • => met zorg en aandacht voor anderen

  • Wat betekent het onderstreepte woord?
     
    De klas nam het initiatief voor een inzamelingsactie.
  • => wat je als eerste voorstelt of doet.

  • Wat betekent het onderstreepte woord?
      De opdracht die hij inleverde was echt volmaakt
  • => perfect, foutloos

Slide 41 - Slide

Aan de slag
  • Bespreken huiswerk
    - Opdracht 11 t/m 14  blz. 198-201

Slide 42 - Slide

3.3 Lezen - signaalwoorden (blz. 201)
Je weet al dat signaalwoorden een verband aangeven tussen woorden, zinnen of alinea’s.
  • Je hebt al eerder de signaalwoorden bij een opsomming geleerd, zoals: 
      als eerste, bovendien, verder, daarnaast, ook, tot slot.
      Bijvoorbeeld: Als eerste rende hij naar boven. Daarnaast nam hij onderweg
      snel zijn schooltas mee. Als laatste deed hij zijn kamerdeur op slot.  

  • Er zijn ook signaalwoorden die een tegenstelling aangeven, zoals
      maar, daarentegen, echter, toch, integendeel.
      Bijvoorbeeld: Het regent keihard, maar ik ga toch buitenspelen.
                                Ik had goed met haar afgesproken, toch kwam ze niet opdagen.





Slide 43 - Slide

Aan de slag
  • Maken opdracht 16 t/m 19 blz. 202-203

Slide 44 - Slide

Wat je moet weten voor de toets.
  • Wat feiten en meningen zijn.  (H2)
  • De signaalwoorden van een opsomming. (H2)
  • Wat een alinea is en hoe je die herkent. (H3)
  • Wat een kernzin en toelichting is. (H3)
  • Het herkennen van hoofdzaken en bijzaken. (H3)
  • De signaalwoorden van een tegenstelling. (H3)

Slide 45 - Slide

3.3 Lezen - Kernzin en toelichting (blz. 195)
Een langere tekst is verdeeld alinea’s. De zinnen in een alinea horen bij elkaar. Ze gaan over hetzlefde stukje van het onderwerp (deelonderwerp).

In een alinea staat bijna altijd een kernzin: de zin met de belangrijkste informatie van die alinea. Vaak is het de eerste zin van de alinea.
De andere zinnen zijn een toelichting bij de kernzin. Ze geven uitleg of een voorbeeld.

  • Bijvoorbeeld:
    Emoji zijn symbolen die emoties of plaatjes weergeven. Je kunt er sneller informatie mee overbrengen dan met tekst. Er verschijnen regelmatig nieuwe emoji. Zo kun je tegenwoordig mango’s, lama’s en skateboards versturen.

Slide 46 - Slide

Aan de slag
  • Bespreken huiswerk
    - Opdracht 8 en 9 blz. 196-197
    - Hoofdzaken en bijzaken blz. 198
       en bespreken opdracht 10 blz. 198.
  • Maken opdracht 11 t/m 14 blz. 198 - 201, 

Slide 47 - Slide

3.3 Aan de slag
ERHHW
  • Samen maken opdracht 7 blz. 196
  • Zelfstandig lezen tekst 2 en maken opdracht 8 en 9 blz. 196-197

  • Huiswerk:
  • Lezen tekst Hoofdzaken en bijzaken blz. 198 en maken opdracht 10 blz. 198.
  • Oefenen woorden hoofdstuk 2 blz. 137.

Slide 48 - Slide

Tijd voor Blooket?

Slide 49 - Slide

3.3 lezen 
  • Alinea's herkennen

Slide 50 - Slide

  • Ook jouw docent (Nederlands) wordt beoordeeld.
  • Door andere docenten, directie en door jullie....!
  • Daarom verzoek om zo eerlijk mogelijk de evaluatie (digitaal) in te vullen.
  • Resultaten zijn anoniem.
  • ga naar    mijnles.nu/ 
  • code: NLCXZ0J
evaluatie docent

Slide 51 - Slide

Oefenen met kijken en luisteren
Je krijgt zo een videofragement.
1. Kijk en luister je goed.
2. Daarna ga je de vragen maken.
3. Je krijg het fragment daarna nog een keer te zien. 

Slide 52 - Slide