samenvatting paragraaf 4-5

Paragraaf 4
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Paragraaf 4

Slide 1 - Slide

Werkgever en werknemer
Werkgever
Werknemer

Slide 2 - Slide

Regels voor scholieren tot 18 jaar
  • zwaar, gevaarlijk en ongezond werk mag niet
  • werken onder schooltijd mag niet
  • werktijden zijn beperkt


Slide 3 - Slide

Rechten en plichten
Als werknemer en werkgever heb je rechten en plichten. 

De wernemer heeft recht op loon, de werkgever heeft de plicht dit te betalen.
De werknemer heeft de plicht op tijd te komen, de werkgever heeft recht op goed geleverd werk.

Slide 4 - Slide

Werkgever of werknemer
Werkgever --> De  baas, een bedrijf of instelling

Werknemer --> Werkt voor de werkgever

Slide 5 - Slide

Het minimumjeugdloon is het laagste loon volgens de wet waar jongeren minimaal recht op hebben tot 23 jaar


Het minimumloon is het laagste loon volgens de wet waar jongeren vanaf 23 jaar minimaal recht op hebben

Slide 6 - Slide

Joris is 16 jaar en heeft een krantenwijk
Mag dat?
A
Ja, dat mag Joris is oud genoeg
B
Nee, dat mag niet Joris is nog te jong

Slide 7 - Quiz

Mag je als je 13 jaar bent werken in een fabriek?
A
Ja, dat mag
B
Nee, dat mag niet

Slide 8 - Quiz

Wat is een werknemer?
A
Een bedrijf die mensen in dienst heeft
B
Een leerling
C
Iemand die bij een bedrijf/winkel werkt
D
De baas

Slide 9 - Quiz

Valerie werkt in een boekenwinkel.
Wat is Valerie in deze situatie?
A
Werkgever
B
Werknemer

Slide 10 - Quiz

Wat is een werkgever?
A
Iemand die bij een bedrijf/winkel werkt
B
Een bedrijf/winkel die werknemers in dienst heeft
C
Een leerling
D
Vakkenvuller

Slide 11 - Quiz

Dirk werkt bij de Albert Heijn.
Wat is de Albert Heijn in deze situatie?
A
Werknemer
B
Werkgever

Slide 12 - Quiz

Paragraaf 5

Slide 13 - Slide

Redenen om te sparen
grote uitgaven
onverwachte 
uitgaven
Sparen voor rente

Slide 14 - Slide

Wat is geen reden om te sparen?
A
Sparen uit voor voorzorg
B
Sparen als rekenmiddel
C
Sparen voor rente
D
Sparen voor een doel

Slide 15 - Quiz

Sparen uit voorzorg
Sparen voor de rente
Sparen voor een doel
Ben spaart voor extra inkomsten.
Hidde spaart voor als er iets onverwachts gebeurd.
Yara spaart voor een nieuwe telefoon

Slide 16 - Drag question

Sparen voor een doel
 Sparen voor rente
Sparen uit voorzorg

Slide 17 - Drag question


Interest = rente

Slide 18 - Slide

rente
Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Je krijgt 4% rente van de bank. Hoeveel euro rente krijg je aan het eind van jaar 1? 
  • Hoe reken je dit uit?
  • Vermenigvuldig met het gegeven rentepercentage
  • € 1.000 :100 x 4 = € 40

Slide 19 - Slide

Bereken de rente na 1 jaar sparen:
€1.000 op de rekening tegen 2% rente
A
€50,00
B
€60,00
C
€30,00
D
€20,00

Slide 20 - Quiz

Je inkomen is € 550. Daarvan spaar je 20%. Hoeveel spaar je?
A
€ 105
B
€ 110
C
€ 115
D
€ 120

Slide 21 - Quiz