Persoonlijke voornaamwoorden en de werkwoorden sein en haben

Leerdoelen:
  • Ik ken het rijtje van de persoonlijke voornaamwoorden.
  • Ik kan het zelfstandig naamwoord vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
  • Ik kan de werkwoorden sein en haben vervoegen.
  • Ik kan de regels voor het bepalen van het geslacht van zelfstandige naamwoorden toepassen.
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Leerdoelen:
  • Ik ken het rijtje van de persoonlijke voornaamwoorden.
  • Ik kan het zelfstandig naamwoord vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
  • Ik kan de werkwoorden sein en haben vervoegen.
  • Ik kan de regels voor het bepalen van het geslacht van zelfstandige naamwoorden toepassen.

Slide 1 - Slide

het persoonlijk voornaamwoord
ich
du
er/es/sie
wir
ihr
sie
Sie

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

der / die / das

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'het' in het Duits.

Slide 10 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'jij' in het Duits.

Slide 11 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'wij' in het Duits.

Slide 12 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'ze' (meervoud) in het Duits.

Slide 13 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'jullie' in het Duits.

Slide 14 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'u' (enkelvoud) in het Duits.

Slide 15 - Open question

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je das Buch vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D
Sie

Slide 16 - Quiz

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je die Kinder vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D
Sie

Slide 17 - Quiz

... ihr die Eltern von Carola?
A
Bin
B
Bist
C
Sind
D
Seid

Slide 18 - Quiz

Paul ... drei Geschwister.
A
habe
B
hat
C
hast
D
haben

Slide 19 - Quiz

... du zwanzig Euro für mich?
A
Habe
B
Hat
C
Hast
D
Haben

Slide 20 - Quiz

Die Stiefmutter von Steffi ... sehr nett.
A
bin
B
bist
C
sind
D
ist

Slide 21 - Quiz

Ich ... die Mutter von Barbara.
A
bin
B
bist
C
seid
D
sind

Slide 22 - Quiz

... Sie viele Freunde in der Schweiz, Herr Müller?
A
Haben
B
Hat
C
Habt
D
hast

Slide 23 - Quiz

Klasse
A
der
B
die
C
das

Slide 24 - Quiz

Junge
A
die
B
der
C
das

Slide 25 - Quiz

Kind
A
die
B
der
C
das

Slide 26 - Quiz

Mädchen
A
das
B
die
C
der

Slide 27 - Quiz

Onkel
A
die
B
der
C
das

Slide 28 - Quiz

Lehrerin
A
der
B
das
C
die

Slide 29 - Quiz

Kater
A
die
B
das
C
der

Slide 30 - Quiz

Pferd
A
das
B
die
C
der

Slide 31 - Quiz

                                 AN DIE ARBEIT!


Doe nu je Arbeitsbuch dicht. Ga naar Classroom ->  "Formatieve toets Kap 1 t/m 3 Grammatik" 

Je maakt alle opdrachten die hier staan. Aan het einde van iedere opdracht klik je op "verzenden". Als laatste maak je de opdracht  "zelfevaluatie".

Slide 32 - Slide

Gibt es noch Fragen?
  • Ik ken het rijtje van de persoonlijke voornaamwoorden.
  • Ik kan het zelfstandig naamwoord vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
  • Ik kan de persoonlijke voornaamwoorden in de zin toepassen.
  • Ik kan de werkwoorden sein en haben vervoegen.
  • Ik kan de werkwoorden sein en haben in de tegenwoordige tijd toepassen.

Slide 33 - Slide