Woordsoorten

Welkom!
Fijn dat je er bent,
ga lekker zitten.

Pak je spullen!
  1. lesboek
  2. schrift
  3. pen
  4. leesboek

Open je leesboek, 
we starten met lezen.
timer
10:00
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Fijn dat je er bent,
ga lekker zitten.

Pak je spullen!
  1. lesboek
  2. schrift
  3. pen
  4. leesboek

Open je leesboek, 
we starten met lezen.
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Lesdoel
We gaan aan de slag met grammatica woordsoorten.

Je leert:
  • werkwoorden herkennen
  • bijvoeglijk naamwoorden herkennen

Slide 3 - Slide

Werkwoorden
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Lidwoord en zelfst. naamwoord
Er zijn drie lidwoorden (lw): de, het, een. 

Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel. 

Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord: Tim, Schuurmans, Donar, Tiel, Rijn.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Aan de slag!
Wat? Je maakt van § 1 (p. 200-201) opdr. 2 t/m 7. 
Van § 3 (p. 204-205) maak je opdr. 1 t/m 4. 
Hoe? De eerst 5 minuten is het stil, daarna mag je zacht overleggen.
Hulp? Steek je hand op, ik kom je helpen.
Wat leer ik? Je oefent met het herkennen van de woordsoorten.
Alles af? Dan ga je nakijken.
Ook klaar? Lees de theorie van § 5 (p. 208-209) 
en maak de opdrachten. 
timer
15:00

Slide 8 - Slide

Woordsoorten

Slide 9 - Slide

Welkom!
Fijn dat je er bent,
ga lekker zitten.

Pak je spullen!
  1. lesboek
  2. schrift
  3. pen
  4. leesboek

Open je leesboek, 
we starten met lezen.
timer
10:00

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Lesdoel
We gaan aan de slag met grammatica woordsoorten.

Je leerde al:
  • werkwoorden herkennen
  • lidwoord en zelfstandig naamwoorden herkennen
Je leert vandaag:
  • bijvoeglijk naamwoorden herkennen
  • voorzetsels herkennen

Slide 12 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
- Het staat vaak direct voor het woord waar het bij hoort.

De grote hond, de lieve jongen, de blauwe jas.

Slide 13 - Slide

Voorzetsels
Een voorzetsel vertelt iets over een plek, tijd of manier.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video


Kijk of je het woord voor de kast of het feest kan zetten. Kan dat? Grote kans dat je met een voorzetsel te maken hebt!



  • op de kast
  • onder de kast
  • boven de kast
  • achter de kast
  • voor de kast
  • naast de kast
  • tijdens het feest
  • na het feest
  • gedurende het feest
  • voor het feest
  • dankzij het feest
  • vanwege het feest
Plaats
Tijd & reden/oorzaak

Slide 16 - Slide

Aan de slag!
Heb je van § 5 (p. 208-209) opdr. 1 t/m 5 al af?
Wat? Je maakt van § 7 (p. 212-213) opdr. 1 t/m 4.
Hoe? De eerst 5 minuten is het stil, daarna mag je zacht overleggen.
Hulp? Steek je hand op, ik kom je helpen.
Wat leer ik? Je oefent met het herkennen van de woordsoorten.
Alles af? Dan ga je nakijken.
Ook klaar? Maak een samenvatting van alle theorie 
Grammatica woordsoorten.
timer
15:00

Slide 17 - Slide