1. Je bent op tijd; 5 min na de bel liggen de spullen op tafel!
2. De telefoon gaat in de bak!
3. Je hebt je spullen bij je (o.a. boek, binas, schrift, schrijfspullen en rekenmachine)
3. Je bent stil tijdens de uitleg of als iemand anders het woord heeft
4. Je blijft van andermans spullen af
5. Je hebt respect voor elkaar