3.7 Grammatica les 1 - 1KGT

  • Pak je leesboek en ga rustig lezen
  • Werkboek A en etui (pen/potlood.) op de
     hoek van je tafel.
  • laptop op de hoek van je tafel
3.7  Grammatica
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

  • Pak je leesboek en ga rustig lezen
  • Werkboek A en etui (pen/potlood.) op de
     hoek van je tafel.
  • laptop op de hoek van je tafel
3.7  Grammatica

Slide 1 - Slide

  • De filmster voelde zich gevleid door alle
     complimenten.
  • trots, vereerd
3.5 - Woorden geleerd 
Wat is de betekenis van het onderstreepte woord? 

Slide 2 - Slide

  • Bij de doeltreffende aanval werd de vijand
     helemaal verslagen.
  • effectief
3.5 - Woorden geleerd 
Welk woord hoort bij de onderstreepte betekenis? 

Slide 3 - Slide

  • Zonder na te denken, rende de jongen het
     veld op. 
  • spontaan
3.5 - Woorden geleerd 
Welk woord hoort bij de ondertreepte betekenis? 

Slide 4 - Slide

  • Hij bezit drie huizen in het buitenland, en
     een dure jacht. 
  • het vermogen
3.5 - Woorden geleerd 
Welk woord hoort bij de ondertreepte betekenis? 

Slide 5 - Slide

  • Het kleine kind was in een liefdeloos gezin
     opgegroeid.
  • zonder liefde
3.5 - Woorden geleerd 
Wat is de betekenis van het onderstreepte woord? 

Slide 6 - Slide

opdracht 11, 17 en 19 op 226-229




Huiswerk bespreken

Slide 7 - Slide

  • Hoofdstuk toets maandag 29 januari
      - lezen
      - woorden
      - grammatica
      - spelling
Hoofdstuk 3

Slide 8 - Slide

  • hoe je het werkwoordelijke gezegde (wg) vindt
  • hoe je het onderwerp (O) in een zin vindt
  • hoe het lijdend voorwerp (lv) in een zin vindt


3.7 Grammatica
In deze paragraaf leer je:

Slide 9 - Slide

  • De persoonsvorm (pv)
  • Is altijd een werkwoord, je gebruikt de vraagproef of tijdproef

  • Het werkwoordelijk gezegde (wg)
  • De pv + alle andere werkwoorden in de zin

  • Het onderwerp (ond)
  • Stel de vraag : wie of wat vraag + het wg?


3.7 Grammatica - herhaling
Hoe vind je ook al weer:

Slide 10 - Slide

  • De pv, het ond, het wg zijn zinsdelen
  • De zinsdelen zet je tussen zinsdeelstrepen |
  • Zinsdelen kan je verschuiven in de zin.

  • Bijvoorbeeld
     | De oude man | heeft | op zijn gitaar | gespeeld. |
     | Op zijn gitaar | heeft | de oude man | gespeeld. |


3.7 Grammatica - herhaling
Hoe zat het ook al weer met zinsdelen?

Slide 11 - Slide

Het werkwoordelijke gezegde (wg) bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
Het wg bestaat dus uit: de pv + alle andere werkwoorden.

Bijvoorbeeld:
       O         wg                               wg
   | Jesse | gaat | zijn huiswerk |maken.| 
3.7 Grammatica
Leertekst werkwoordelijk gezegde 1 blz. 242

Slide 12 - Slide

1. Onderstreep de persoonsvorm (pv) - zet gelijk tussen zinsdeelstrepen |
2. Zoek het werkwoordelijke gezegde (wg) - zet gelijk tussen zinsdeelstrepen |
3. Zet wg boven de pv en de wg
4. Zoek het onderwerp (O) 
5. Zet O boven het onderwerp - zet gelijk tussen zinsdeelstrepen |.

6. Zet de pv, het wg en het onderwerp (o) tussen zinsdeelstrepen
3.7 Grammatica
Opdracht op werkblad

Slide 13 - Slide

Ga naar Max Talent, oefen daar met de woordentrainer
- Ga naar Max Talent, oefen bij hoofdstuk 3 bij Grammatica,
  Test Jezelf
Voorbereiden voor de toets

Slide 14 - Slide

1.7 Grammatica - tijdproef pv
Stappenplan tijdproef pv
De pv vind je met de tijdproef pv:
Voorbeeld
 
 
 









1
Zet de zin in een andere tijd:
van de tegenwoordige tijd (tt) naar de verleden tijd (vt) of 
van de verleden tijd (vt) naar de tegenwoordige tijd (tt).
Op het sportveld spelen drie jongens met elkaar.
Tijdproef pv:
Op het speelveld speelden drie jongens met elkaar
2
Het woord dat verandert, is de pv.
spelen is de pv

Slide 15 - Slide

1.7 Grammatica - herhalen
Hoe vind je ook al weer:

  • Het lijdend voorwerp (lv)
  • Je stelt de vraag: Wat + ond + wg?
     
  • De zinsdelen
  • De pv, het ond, het wg en het lv zijn zinsdelen
  • De zinsdelen zet je tussen zinsdeelstrepen |
  • De overige zinsdelen gaan over plaats, tijd, hoe

Slide 16 - Slide

1.7 Grammatica
Leertekst: Persoonsvorm 

Je herkent de persoonsvorm zo:
• het is bijna altijd één woord;
• het is een vorm van het werkwoord;
• hij staat in het enkelvoud of in het meervoud (dans – dansen);
• hij staat in de tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt) (dans – danste).



Slide 17 - Slide

- Lees de 25 nieuwe woorden op blz. 221
- Oefen 10 minuten met je buurman/vrouw.
   Van welke woorden ken je de betekenis
   wel/een beetje/helemaal niet?
Vandaag 3.7 Grammatica

Slide 18 - Slide

  • vóórkomen
    - voor de deur komen: een taxi laten voorkomen.
    - v
    oor de rechter komen: de zaak komt maandag voor.
    - v
    óór iemand komen: ze kwam honderd meter voor.
    - gebeuren: zoiets komt meer voor.
    aanwezig zijn: komen hier wolven voor?
3.5 - Verschil tussen vóórkomen en voorkómen
  • voorkómen
    - zorgen dat iets niet gebeurt (verhinderen); wij
     voorkomen dat de  dieren de weg op lopen.

Slide 19 - Slide

Sommige woorden betekenen het tegenovergstelde van elkaar. Je noemt dat een tegenstelling

Bijvoorbeeld:
warm <->  koud     geven <-> nemen       groot  <-> klein
rijk <-> arm            boven <-> onder         breed <->  smal

Soms heeft een woord meer dan één betekenis:
licht <->  donker             licht <->  zwaar
nauw <-> breed              nauw <-> los
3.5 Leertekst tegenstelling blz. 228

Slide 20 - Slide

Sommige woorden krijgen een tegengestelde betekenis door er een voorvoegsel of achtervoegsel aan te plakken: 
Bijvoorbeeld 
Het voorvoegsel on- en anti- betekent niet of tegen
herkenbaar <->  onherkenbaar     opvallen <-> onopvallend
antigriepprik  => een prik tegen de griep
antislipmat     => een mat tegen het uitglijden

Het achtervoegsel -loos betekent zonder.
kansloos  => zonder kansen               hopeloos  - zonder hoop
3.5 Leertekst tegenstelling blz. 228

Slide 21 - Slide

Maak opdracht 11, 17 en 19 op 226, 228 en 229
Ga naar Max Talent, oefen daar met de woordentrainer




Vandaag 3.5 Woorden

Slide 22 - Slide