4.4 Vermogen en Energie HAVO HAVO+

Pak je laptop en/of je boek. 

Welkom 
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Pak je laptop en/of je boek. 

Welkom 

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 4
4.4 Vermogen en energie

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  1. Herhaling 4.3 / practica
  2. Uitleg paragraaf 4.4  
   4. Opdrachten 4.4  maken

 

Slide 3 - Slide

Herhaling 4.3 (serie/parallelschakeling)
  1.  W; Teken een schakelschema van een serieschakeling met 2 lampjes, een batterij en een stroommeter.
  2. H/H: gebruik de juiste symbolen. Kom je er niet uit vraag je buurman/vrouw
  3. T: krijgt hier 2 minuten voor
  4. K? sneller klaar dan de rest? maak van dezelfde onderdelen een parallel schakeling.

Slide 4 - Slide

Herhaling 4.3 (serie/parallelschakeling)
  1. W: Teken een schakelschema van een parallelschakeling met 3 lampjes, 1 batterijen en een open schakelaar die zorgt dat lampje 3 gaat branden.
  2. HH: Samen met je buurman/vrouw
  3. T: 4 minuten

Slide 5 - Slide

Spanning is een grootheid. Wat is de eenheid van spanning?
A
U
B
V
C
u
D
A

Slide 6 - Quiz

Welk antwoord is juist?
A
Een batterij levert een stroom
B
Een batterij raakt nooit leeg
C
Een batterij is milieu vriendelijk
D
Een batterij heeft 2 + aansluitingen

Slide 7 - Quiz

De batterij levert 9 V, hoeveel volt krijgt lampje 1
A
3 V
B
4,5 V
C
6V
D
9 V

Slide 8 - Quiz

De batterij levert 300mA, hoeveel mA krijgt lampje 3
A
300 mA
B
100 mA
C
150 mA
D
50 mA

Slide 9 - Quiz

Waar hoort de stroommeter om de stroom door lampje 1 te meten?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 10 - Quiz

Waar moet je een schakelaar plaatsen als je alleen lampje A aan en uit zou willen zetten met een schakelaar?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 11 - Quiz

Waar moet je een schakelaar plaatsen als je lampje A en B aan en uit zou willen zetten met een schakelaar?
A
1
B
2
C
3
D
5

Slide 12 - Quiz

Bekijk de afbeelding het symbool met nummer 3 geeft een ...... weer
A
batterij
B
schakelaar
C
stopcontact
D
lampje

Slide 13 - Quiz

Leerdoelen 4.4
  • De leerling kent het begrip vermogen en kan dit uitleggen. 
  • De leerling kent de formule P = U x I en kan hiermee rekenen.


Slide 14 - Slide

4.4 Vermogen en energie
Wat denk jij? Wat betekend volgens jou het woord vermogen? 

Slide 15 - Slide

4.4 Vermogen en energie
Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt.

Het gaat dus over het verbruik van apparaten. 


Slide 16 - Slide

4.4 Vermogen en energie
Een apparaat met een klein vermogen, gebruikt per 
seconde weinig energie. 


Maar een apparaat met een GROOT vermogen gebruikt 
per seconde veel energie.

Slide 17 - Slide

4.4 Vermogen en energie
Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt. We rekenen dit uit in WATT

Het vermogen hangt af van: De spanning
Hoe meer Volt (V), hoe groter het vermogen.

Het vermogen hangt óók af van: De stroomsterkte
Hoe meer Ampère (A), hoe groter het vermogen.
                          

Slide 18 - Slide

4.4 Formule van vermogen

 Vermogen  = spanning x stroomsterkte
Grootheid:    P = U x I

   eenheid:   Watt (W)   =    Volt (V)   x         Ampere (A)

Slide 19 - Slide

Vermogen
Als we dus de spanning invullen in Volt (V), en de stroomsterkte in Ampere (A). Dan krijgen we het vermogen in Watt (W).

Apparaten met een groot vermogen verbruiken dus meer elektriciteit en zullen dus sneller de batterij of accu waarop ze werken opmaken. Denk aan het heel helder zetten van je smartphone scherm. Het vermogen is dan groot, dus de accu zal sneller leeg raken. 

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Vermogen = spanning x stroom
 Watt = Volt x Ampère


Slide 22 - Slide

Vermogen = spanning x stroom
 Watt = Volt x Ampère
Let op! Het kan ook zijn dat je niet het vermogen moet berekenen, maar bijvoorbeeld de stroom. Je moet dan eerst de formule ombouwen!


Slide 23 - Slide

formule van vermogen
                      vermogen = spanning x stroomsterkte
                                 P         =       U            x               I 

Slide 24 - Slide

Oefenen
Een lampje is aangesloten op 12 V. Door het lampje gaat een stroomsterkte van 5 A. Wat is het vermogen van het lampje?
Gegeven:        spanning = 12V
                            stroomsterkte = 5A
Gevraagd:       vermogen in W
Formule:          vermogen = spanning x stroomsterkte
Berekening:   vermogen = 12 x 5
Antwoord:       vermogen = 60 W


Slide 25 - Slide

Een lampje is aangesloten op 12 V. Door het lampje gaat een stroomsterkte van 5 A. Wat is het vermogen van het lampje?
A
50 W
B
50 V
C
60 W
D
60 A

Slide 26 - Quiz

Vermogen = spanning x stroom
 Watt = Volt x Ampère
Let op! Soms moet je  eerst milliampère  omrekenen naar ampère!


Slide 27 - Slide

Oefenen
Bereken het vermogen van een stofzuiger die 1500 mA gebruikt en op het lichtnet (230V) werkt.
Gegeven:               vermogen = 1800 W
                                   spanning = 230 V
Gevraagd:             stroomsterkte in A
Formule:                vermogen = spanning x stroomsterkte
                                   stroomsterkte = vermogen : spanning
Berekening:          stroomsterkte = 1800 : 230
Antwoord:             stroomsterkte = 7,8 A

Slide 28 - Slide

Oefenen
Een magnetron van 1800 W is aangesloten op het stopcontact. Wat is de stroomsterkte door de magnetron?
Gegeven:               vermogen = 1800 W
                                   spanning = 230 V
Gevraagd:             stroomsterkte in A
Formule:                vermogen = spanning x stroomsterkte
                                   stroomsterkte = vermogen : spanning
Berekening:          stroomsterkte = 1800 : 230
Antwoord:             stroomsterkte = 7,8 A

Slide 29 - Slide

Aan de slag (voor havo)
KGT
Wat? 
Hoe? 
Hulp? 
Klaar? 

HAVO+
nog even opletten


Doelen: 4.4.1 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
4.4.2 Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
4.4.3 Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.

HAVO
Wat? Lees 4,4 en maak de opgaven
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met de persoon naast je. Je mag ook mij vragen!
Hulp? Kijk in het boek, vraag aan je buur en kom daarna pas bij 
Klaar?
Maak de test jezelf

Slide 30 - Slide

extra stof HAVO+

Slide 31 - Slide

Capaciteit
De capaciteit van een batterij geeft 
aan hoeveel energie er in 
opgeslagen kan worden. 
Je weet hoelang die mee gaat

Een iPhone batterij heeft een 
capaciteit van 1.960 mAh 

Slide 32 - Slide

Capaciteit berekenen
Het symbool voor capaciteit is C. 

Capaciteit berekenen: C= I x t

In woorden: 

Capaciteit = Stroomsterkte (in Ampere) x tijd (in uur)

Slide 33 - Slide

Rekenvoorbeeld capaciteit
Bereken hoe lang een accu met een capaciteit van 1000 mAh mee gaat als er een stroom van 0,1 A is.

C= I x t 
je wil t uitrekenen

Slide 34 - Slide

Aan de slag (voor havo)
KGT
Wat? 
Hoe? 
Hulp? 
Klaar? 

HAVO+
Wat? Lees 4,4 en maak de opgaven
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met de persoon naast je. Je mag ook mij vragen!
Hulp? Kijk in het boek, vraag aan je buur en kom daarna pas bij
Klaar?
Maak de test jezelf

Doelen: 4.4.1 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
4.4.2 Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
4.4.3 Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.

HAVO
Wat? Lees 4,4 en maak de opgaven
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met de persoon naast je. Je mag ook mij vragen!
Hulp? Kijk in het boek, vraag aan je buur en kom daarna pas bij 
Klaar?
Maak de test jezelf

Slide 35 - Slide

Bereken het vermogen van een stofzuiger die 1500 mA gebruikt en op het lichtnet (230V) werkt.
A
345 W
B
345000 W
C
0,345 W
D
3,45 W

Slide 36 - Quiz

Een magnetron van 1800 W is aangesloten op het stopcontact (230 V). Wat is de stroomsterkte door de magnetron?
A
7,8 A
B
8,4 A
C
8,0 A
D
4,5 A

Slide 37 - Quiz

Formule van vermogen is
A
vermogen = spanning / stroomsterkte
B
vermogen = spanning x stroomsterkte
C
vermogen = spanning + stroomsterkte
D
vermogen = spanning - stroomsterkte

Slide 38 - Quiz

Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren

Slide 39 - Quiz

Juist/onjuist:
Apparaten met een klein vermogen zijn energiezuiniger dan apparaten met een groot vermogen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 40 - Quiz

Op de verpakking van een lampje staat: 12 V / 0,5 A.
Bereken het vermogen.
A
24W
B
12W
C
6W
D
60W

Slide 41 - Quiz

Koffiezet apparaat is aangesloten op het stopcontact. Het apparaat neemt 3 A op. Bereken het vermogen.
A
3W.s
B
690W
C
230W
D
690kW

Slide 42 - Quiz

Aan de slag 
KGT
Wat? 
Hoe? 
Hulp? 
Klaar? 

HAVO+
Wat? Lees 4,4 en maak de opgaven
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met de persoon naast je.
Hulp? Kijk in het boek, vraag aan je buur en kom daarna pas bij 
Klaar?
Maak de test jezelf


Doelen: 4.4.1 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
4.4.2 Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
4.4.3 Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.

HAVO
Wat? Lees 4,4 en maak de opgaven
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met de persoon naast je. Je mag ook mij vragen!
Hulp? Kijk in het boek, vraag aan je buur en kom daarna pas bij 
Klaar?
Maak de test jezelf

Slide 43 - Slide