Lesson 10: past continuous (with crash video)

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Welcome!

Aim:

At the end of this letter you know the

past continuous

Programme

1. Vocabulary lesson 1, 2, 3, 4

2. past continuous

ceiling

story

to float

to care about

while

upside down

suddenly

orkaan

overlevende

sleutel

smoes

past simple

Doel ...

Ik herken de verleden tijd. Ik kan onderscheid maken tussen een past simple en een past continuous. Ik weet wanneer iets een momentopname was of wanneer iets langer heeft geduurd in het verleden.

Ik weet hoe en wanneer ik de past continuous en de past simple moet toepassen.

Past continuous

Hoe maak je die?

She was walking to school, when her phone rang.

I was drinking some tea, when my husband was working.

What were you thinking of (when I interupted you)?

Dus de regel is: .................................

Past Continuous

was

                                   of        +  ww   +  ing

were

He was cleaning the house.

Past Continous en Past Simple

Past Continuous = aan de gang in het verleden (waren aan het..., zaten te...)

Past Simple = iets gebeurde op een bepaald moment in het verleden

0

Past simple or Past continuous?

I was having a shower yesterday.

1. Past simple
2. Past continuous

Was Andrew playing computer games?

1. Past Continuous
2. Simple Past

We sang that song yesterday.

1. Past Simple
2. Past continuous

What is the rule? How do we make Past Continuous?

Past Continuous of "I work" is...

1. I am working
2. I was working

Past Continuous of "She goes" is...

1. She was going.
2. She is going.

Past Continuous of "You play" is...

1. You was playing.
2. You were playing.

Past Continuous of "We buy" is...

1. We were buying.
2. We bought.

Past Continuous of "They work" is...

1. They worked
2. They are working
3. They were working

Now you: give us two examples with Past Continuous

Dus....hoe maak je de past continuous?

Bij welke personen gebruik je 'was' en bij welke personen gebruik je 'were'?

Wanneer de
past continuous

Wanneer de
past simple

We ______
(watch) TV when we ______
(hear) a loud noise.

1. were watching - heared
2. was watching - heared
3. were watching - heard
4. was watching - heard

He ____
(work) in the garden when he _____
(find) the money.

1. were working - finded
2. worked - was finding
3. was finding - works
4. was working - found

Ik herken de verleden tijd. Ik kan onderscheid maken tussen een past simple en een past continuous. Ik weet wanneer iets een momentopname was of wanneer iets langer heeft geduurd in het verleden.

Ik weet hoe en wanneer ik de past continuous en de past simple moet toepassen.

Ik weet het verschil tussen de past simple en past continuous en kan deze vorm maken en toepassen.

1. ja
2. nee
3. een beetje
4. helemaal niet

Homework

Workbook page 77 ex. 43

Workbook page 78 ex 44