Persoonlijke- en bezittelijke voornaamwoorden
Wanneer gebruik je jou/
jouw - u/
uw – mij/
mijn?
Tip: meestal als je het kunt vervangen door ‘mijn’.
jouw – uw = mijN (zijn, haar, ons, jullie= bezit)
jou – u = mij
> Dat is jouw/mijn antwoord => Dat antwoord is van jou/mij.
> Ik zet uw/mijn gegevens op de lijst.=> Die gegevens zijn van jou/mij.
> Het is mijn/jouw moeder =>Die moeder is van jou/mij.
NIET: ME MOEDER!!!