DE VOORZETSELS
1 / 18
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Drag question
Waar is de bal?
A= B=
C= D=
A= B=
C= D=
A
De bal is in de doos
B
De bal is voor de doos
C
De bal is achter de doos
D
De bal is naast de doos
Slide 11 - Quiz
Waar is de bal?
A= B=
C= D=
A= B=
C= D=
A
De bal is in de doos
B
De bal is voor de doos
C
De bal is achter de doos
D
De bal is naast de doos
Slide 12 - Quiz
Waar is de bal?
A= B=
C= D=
A= B=
C= D=
A
De bal is in de doos
B
De bal is voor de doos
C
De bal is achter de doos
D
De bal is naast de doos
Slide 13 - Quiz
Waar is de bal?
A= B=
C= D=
A= B=
C= D=
A
De bal is in de doos
B
De bal is voor de doos
C
De bal is achter de doos
D
De bal is naast de doos
Slide 14 - Quiz
Waar is de bal?
A= B=
C= D=
A= B=
C= D=
A
De bal is onder de doos
B
De bal is voor de doos
C
De bal is op de doos
D
De bal is naast de doos
Slide 15 - Quiz
Waar is de bal?
A= B=
C= D=
A= B=
C= D=
A
De bal is onder de doos
B
De bal is voor de doos
C
De bal is op de doos
D
De bal is naast de doos
Slide 16 - Quiz
De vogel zit voor de doos.
De vogel zit naast de doos.
De vogel zit achter de doos.
De vogel zit onder de doos.
De vogel zit boven de doos.
De vogel zit tussen de dozen.
Slide 17 - Drag question
De vogel zit in de doos.
De vogel zit buiten de doos.
De vogel is uit de doos.
De vogel zit op de doos.
De vogel zit binnen in de doos.
