Week 20 les 2: H5: herhalen woordsoorten + methodesite (met audio)

Herhalen woordsoorten (H1-H4)
+ vwo uitleg hoofd -en bijzinnen.

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhalen woordsoorten (H1-H4)
+ vwo uitleg hoofd -en bijzinnen.

Slide 1 - Slide

Lesdoelen

Je herkent de volgende woordsoorten en kunt deze benoemen:

- lidwoord

- zelfstandig naamwoord

- bijvoeglijk naamwoord

- ww: hww, zww en kww

- vz

- voornaamwoorden: pers. vnw., bez. vnw., wknd. vnw., wkg. vnw., vr. vnw., aanw. vnw., betr. vnw., onbep. vnw.

- telwoorden: hoofdtelwoord en rangtelwoord (bepaald en onbepaald)

- voegwoord (vwo: onderschikkend en nevenschikkend)




Slide 2 - Slide

Wat is het verschil tussen een zelfstandig werkwoord en een koppelwerkwoord?

Slide 3 - Open question

Wanneer is een telwoord bepaald?

Slide 4 - Open question

Geef een voorbeeld van een onbepaald rangtelwoord.

Slide 5 - Open question

Wat is de functie van een voegwoord?

Slide 6 - Open question

Huiswerk havo
- Ga naar SOM
- Leermiddelen
- Klik op de link van Op Niveau
- Maak de volgende modules van Bijspijkeren Grammatica:
1.6
1.7
2.7
3.7
4.7
 

Slide 7 - Slide

Vwo: Uitleg hoofd- en bijzinnen
Bekijk onderstaande uitleg en maak genoemde opgaven.

Slide 8 - Slide

Ik ben moe en ik ga slapen.
Ik wil een koekje bakken, tenzij jij dat niet wilt.

Slide 9 - Slide

Ik ben moe (en) ik ga slapen.
Ik wil een koekje bakken, (tenzij)  jij dat niet wilt.

Slide 10 - Slide

Ik | ben |moe (en) ik |ga |slapen.
Ik |wil |een koekje |bakken, (tenzij)  jij |dat |niet| wilt.

Slide 11 - Slide

Uitleg hoofd- en bijzinnen

- Alleen bij samengestelde zinnen

Hoofdzin: de persoonsvorm staat op de 1e of 2e plaats in de zin

Bijzin: de persoonsvorm staat op een andere plaats in de zin


Hoofdzin + hoofdzin = gelijk = nevenschikking

Hoofdzin + bijzin = ongelijk = onderschikking

Bijzin + hoofdzin = ongelijk = onderschikking

Slide 12 - Slide

Ik | ben |moe (en) ik |ga |slapen.
Ik |wil |een koekje |bakken, (tenzij)  jij |dat |niet| wilt.

Slide 13 - Slide

Oefen hoofd- en bijzinnen

1 Het publiek begon te joelen, nadat de scheidsrechter de rode kaart liet zien.

2 Van onze trainer moeten we vroeg naar bed, want morgen spelen we een belangrijke wedstrijd.

3 Roberto wil heel graag surfen, maar hij vindt het nu te koud.

Slide 14 - Slide

Oefen hoofd- en bijzinnen

1 Het publiek begon te joelen, nadat de scheidsrechter de rode kaart liet zien.

2 Van onze trainer moeten we vroeg naar bed, want morgen spelen we een belangrijke wedstrijd.

3 Roberto wil heel graag surfen, maar hij vindt het nu te koud.

Slide 15 - Slide

Oefen hoofd- en bijzinnen

1 Het publiek |begon |te joelen, nadat de scheidsrechter |de rode kaart |liet | zien.

2 Van onze trainer moeten we vroeg naar bed, want morgen spelen we een belangrijke wedstrijd.

3 Roberto wil heel graag surfen, maar hij vindt het nu te koud.

Slide 16 - Slide

Oefen hoofd- en bijzinnen

1 Het publiek |begon |te joelen, nadat de scheidsrechter |de rode kaart |liet | zien. = hoofdzin + bijzin = onderschikking

2 Van onze trainer moeten we vroeg naar bed, want morgen spelen we een belangrijke wedstrijd.

3 Roberto wil heel graag surfen, maar hij vindt het nu te koud.

Slide 17 - Slide

Huiswerk VWO: 

- Maken Gram. H5: 6

Voorbeeld zin 1:
Als je de antwoorden allemaal goed hebt| vind ik je een bolleboos.
1e deel = bijzin
2e deel = hoofdzin
als = onderschikkend voegwoord

Slide 18 - Slide