Woordenboekles

Woordenboek
Aan het einde van de les kan ik het woordenboek op de juiste manier gebruiken. 
1 / 35
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Woordenboek
Aan het einde van de les kan ik het woordenboek op de juiste manier gebruiken. 

Slide 1 - Slide

Wat is belangrijk bij het gebruik van een woordenboek?

Slide 2 - Mind map

Gebruik woordenboek
1. Alfabet
2. Geslacht van het zelfstandig naamwoord
3. Meervoudsvormen
4. Meerdere betekenissen (week)
5. Samengestelde woorden (telefooncel)

Slide 3 - Slide

Kijk mee!
Kijk naar het filmpje en let goed op...
Er volgen zo meteen vragen over de inhoud van het filmpje.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

1. Welk van de onderstaande woorden vind ik WEL in het woordenboek?
A
afkortingen
B
verkleinwoord
C
zelfstandig naamwoord - enkelvoud
D
zelfstandig naamwoord - meervoud

Slide 6 - Quiz

2. De dame in het filmpje heeft het over de infinitief van een werkwoord. Wat is een infinitief eigenlijk?
A
vervoeging
B
de stam van een werkwoord
C
de ik-vorm
D
het hele werkwoord

Slide 7 - Quiz

3. Er wordt steeds gesproken over de context. Wat is de context?
A
betekenis
B
samenhang
C
verband
D
achtergrond

Slide 8 - Quiz

Signaalwoorden

Een signaalwoord is een verbindingswoord.

Slide 9 - Slide

Wat is de vertaling van de volgende signaalwoorden?

Slide 10 - Slide

trotzdem
A
daarentegen
B
desondanks
C
bovendien
D
desalniettemin

Slide 11 - Quiz

also

A
dus
B
want
C
daarom
D
of

Slide 12 - Quiz

heute
A
nu
B
vandaag
C
vroeger
D
later

Slide 13 - Quiz

zum Beispiel

Slide 14 - Open question

aber

Slide 15 - Open question

weil

Slide 16 - Open question

Bij welk woord zoek je in de zin?

Slide 17 - Slide

Hij rijdt graag paard.

Er ... gerne.
A
rijden
B
reiten
C
paardrijden

Slide 18 - Quiz

Ik hoop op een spoedig antwoord.

Ich ... auf eine baldige Antwort.
A
hoop
B
hopen

Slide 19 - Quiz

In het weekend zwem ik vaak.

Am Wochenende schwimme ich oft.
A
zwem
B
schwimme
C
zwemmen

Slide 20 - Quiz

Hij stuurt ons een kaartje.

Slide 21 - Open question

Ik beveel die film aan.

Slide 22 - Open question

Zoek de vertaling van de volgende woorden op in het woordenboek.

Slide 23 - Slide

Meerdere betekenissen

Als een trefwoord duidelijk verschillende betekenissen heeft, worden de vertalingen genummerd met 1, 2 of I, II, III.
Kies de vertaling die het beste in de context past.

Slide 24 - Slide

Ausland
Schrijf betekenis nummer 1 op.

Slide 25 - Open question

Verwaltung
Schrijf betekenis nummer 1 op.

Slide 26 - Open question

Parkschein
Welk lidwoord staat ervoor?

Slide 27 - Open question

Absatz
Wat is de betekenis van dit woord als het gaat over het thema leesvaardigheid?

Slide 28 - Open question

bestätigt
Schrijf de betekenis op van het hele werkwoord.

Slide 29 - Open question

Berufswechsel

Slide 30 - Open question

Samengesteld zelfstandig naamwoord

Dit is een zelfstandig naamwoord dat eigenlijk uit twee woorden bestaat: Beruf + Wechsel.

Deze woorden staan niet als één woord in het woordenboek, maar apart van elkaar. 

Slide 31 - Slide

Uit welke twee woorden bestaan de volgende samengestelde zelfstandig naamwoorden?

Slide 32 - Slide

Polizeipraktikum

Slide 33 - Open question

Kindheitstraum

Slide 34 - Open question

Habt ihr noch Fragen? 

Slide 35 - Slide