Derving en voorraadbeheer

Logistiek
Derving en Voorraadbeheer
1 / 31
next
Slide 1: Slide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Logistiek
Derving en Voorraadbeheer

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

timer
2:00
Wat is derving?

Slide 3 - Mind map

Wat zijn de gevolgen van derving?
A
lagere leveringsbetrouwbaarheid
B
minder plezier in je werk
C
minder winst
D
meer werkdruk

Slide 4 - Quiz

Welke soorten derving zijn er?
A
bewuste en onbewuste derving
B
criminele derving
C
niet-criminele derving
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 5 - Quiz

Niet-criminele derving ontstaat door.....
A
diefstal, fraude en inbraak
B
opzettelijke fouten
C
administratieve -, controle-, onopzettelijke fouten

Slide 6 - Quiz

Wanneer iemand vergeten is een beschadigd artikel te registeren is er sprake van criminele derving
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

Welke vorm van derving is te zien op de afbeelding?
A
Niet-criminele derving
B
Onbekende derving
C
Criminele derving
D
Niet-geregistreerde derving

Slide 8 - Quiz

Een kluis met tijdslot is een preventieve maatregel ter voorkoming van derving. Wat voor soort maatregel is dit?
A
Bouwkundige maatregel
B
Technische maatregel
C
Organisatorische maatregel

Slide 9 - Quiz

Een afspraak, regel of procedure die je moet naleven om criminaliteit te voorkomen of te beperken, noemen we een.....
A
Technische maatregel
B
Organisatorische maatregel
C
Afspraak maatregel

Slide 10 - Quiz

Een winkeldochter is...
A
Het kleine zusje van een grote winkelketen
B
Een artikel dat tegen de hoogste prijs verkocht wordt
C
Een artikel dat al lang in het magazijn ligt, maar nog wel verkocht kan worden
D
Een winkel dat als doelgroep vrouwen heeft

Slide 11 - Quiz

Derving registreer je op een .....
A
Vermisten lijst
B
Inventarisatielijst
C
Verschillenlijst
D
Artikellijst

Slide 12 - Quiz

Welke gegevens vul je in op een verschillenlijst

Slide 13 - Open question

Als een artikel niet op voorraad is moet je "nee verkopen". Wat is het gevolg hierdoor?
A
Lagere leveringsbetrouwbaarheid
B
Lagere kwaliteit
C
Hogere kosten
D
Lagere omzet

Slide 14 - Quiz

Voorraadbeheer: de kleine voorraad waarmee je werkt noem je de ......
A
Werkvoorraad
B
Buffervoorraad

Slide 15 - Quiz

Hoe reken je derving uit?
A
werkelijke voorraad- administratieve voorraad
B
administratieve voorraad - werkelijke voorraad
C
werkelijke voorraad - derving
D
administratieve voorraad - derving

Slide 16 - Quiz

Wat is de technische voorraad?
A
De voorraad in het magazijn
B
De voorraad in de winkel
C
De voorraad in het magazijn en in de winkel samen

Slide 17 - Quiz

Economische voorraad = technische voorraad + inkopen - .......
A
Technische voorraad
B
Voorverkopen
C
Administratieve voorraad
D
Fysieke voorraad

Slide 18 - Quiz

Een ijzeren voorraad is de .... voorraad
A
Maximum
B
Technische
C
Minimum
D
Bestelde

Slide 19 - Quiz

In welke drie groepen worden voorraadkosten ingedeeld?
A
Rentekosten, bestelkosten en risicokosten
B
Rentekosten, risicokosten en voorraadkosten
C
Rentekosten, risicokosten en ruimtekosten

Slide 20 - Quiz

Inventariseren van de voorraad betekent...
A
Bijhouden
B
Nakijken en tellen
C
Controleren
D
Opschrijven

Slide 21 - Quiz

Administratieve voorraad : €30.000
Werkelijke voorraad €29.200
Hoeveel is de derving?
A
800
B
8000
C
2100
D
2200

Slide 22 - Quiz

De voorraad is nu 15 de minimum voorraad is 20 de maximum voorraad is 60. Hoeveel mag er bij bestelt worden?
A
35
B
40
C
60
D
45

Slide 23 - Quiz

Je minimum en werkelijke voorraad is 10 en je maximum voorraad mag 30 zijn. Je kan bestellen met besteleenheid van 7. Hoeveel besteleenheden bestel je?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 24 - Quiz

Beginvoorraad is € 180.000. Eindvoorraad is € 160.000. Wat is de gemiddelde voorraad?
A
€ 170.000
B
€ 20.000
C
€ 340.000

Slide 25 - Quiz

Hoe moet je de gemiddelde voorraad berekenen als je meer dan twee meetpunten in een jaar hebt?
A
Alles bij elkaar optellen en delen door het aantal meetpunten
B
1/2 beginvoorraad + 1/2 eindvoorraad plus andere meetpunten delen door aantal meetpunten
C
1/2 beginvoorraad + 1/2 eindvoorraad + andere meetpunten delen door het aantal meetpunten -1

Slide 26 - Quiz

Voorraad waarderen doen we tegen
A
Inkoopprijs
B
Verkoopprijs
C
Ligt eraan
D
Beiden

Slide 27 - Quiz

Een winkelier heeft een omzetsnelheid van 13. Wat betekent dit?
A
Het duurt 13 dagen voordat hij zijn gemiddelde voorraad verkoopt.
B
Hij heeft een winstmarge op zijn voorraad van 13.
C
Hij verkoopt 13 keer per jaar zijn gemiddelde voorraad.

Slide 28 - Quiz

Wat betekent omzetduur?
A
de tijd dat het duurt, als je iets koopt
B
de tijd dat het duurt voordat de voorraad verkocht is
C
de tijd dat het duurt, voor je winst maakt
D
de tijd dat iets in de schappen ligt

Slide 29 - Quiz

Bij een hoge omzetsnelheid is de omzetduur…
A
Kort
B
gemiddeld
C
lang

Slide 30 - Quiz

Op welke manieren kan je bestellen? Meerdere antwoorden kunnen goed zijn
A
Bestelformulier
B
Website
C
Automatisch bestelsysteem
D
Order-entrystysteem

Slide 31 - Quiz