Elasticiteiten 4 H

Elasticiteiten

1 / 49

Slide 1: Slide

EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

Lesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Elasticiteiten

Slide 1 - Slide

Leerdoelen: check?

-Prijselasticiteit berekenen

-Betekenis van prijselasticiteit uitleggen

-Elastische vraag

-Inelastische vraag

Slide 2 - Slide

Samenvatting elasticiteiten

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

In formulevorm

p r o c . v e r a n d e r i n g = \frac{​ n i e u w - o u d ​ ​}{​ o u d ​} x 100 p r o c e n t

P r i j s e l a s t i c i t e i t = \frac{​ p r o c e n t u e l e v e r a d e r i n g v r a a g ​ ​}{​ p r o c e n t u e l e v e r a n d e r i n g p r i j s ​}

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Is de prijselasticiteit van de vraag vaak een positief of negatief getal?

Positief getal

Negatief getal

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Prijselasticiteit

IJS in de aanbieding!

Normaal 5,99 per 500ml deze week 3,99 per 500ml

Hoe sterk reageert de vraag naar IJS op een prijsverlaging of prijsverhoging. Dat is wat we met een prijselasticiteit uitrekenen.

Je zou het ook wel prijsgevoeligheid kunnen noemen.

Slide 9 - Slide

Oude prijs 5,99, prijs nieuw 3,99

Vraag oud 100, vraag nieuw 120

Bereken de prijselasticiteit!

\frac{​ n i e u w - o u d ​ ​}{​ o u d ​} x 100 p r o c e n t

\frac{​ p r o c e n t u e l e v e r a d e r i n g v r a a g ​ ​}{​ p r o c e n t u e l e v e r a n d e r i n g p r i j s ​}

Stap 1: bereken de procentuele veranderingen

Prijs: (3,99 - 5,99) / 5,99 = -33,39%

Afname: (120 - 100) / 100 = + 20%

Stap 2: bereken de prijselasticiteit

20% / -38,39% = -0,599

Slide 10 - Slide

Betekenis prijselasticiteit

Prijselasticiteit is -0,25. Wat betekent dit?

Als de prijs met 1% stijgt,

dan daalt de vraag met 0,25%.

Als de prijs met 1% daalt,

dan stijgt de vraag met 0,25%

Uitkomst is tussen 1 en -1 =Inelastische vraag.

De vraag reageert dus niet sterk op een prijsverandering.

Slide 11 - Slide

Betekenis prijselasticiteit

Prijselasticiteit is -0,25. Wat betekent dit?

Als de prijs met 1% stijgt,

dan daalt de vraag met 0,25%.

Als de prijs met 1% daalt,

dan stijgt de vraag met 0,25%

Slide 12 - Slide

Prijselasticiteit is -0,599

Positieve prijselasticiteit: hogere prijs is meer vraag. Uitzonderlijk

Negatieve prijselasticiteit:

-1 en 0 = prijsinelastisch; hogere omzet compenseert lagere afzet niet.
precies -1 = uni-elastisch; prijsveranderingen en hoeveelheidsverandering aan elkaar gelijk.
lager dan -1 = prijselastisch; hoe lager de prijs, hoe hoger de afzet.

Slide 13 - Slide

De prijselasticiteit van de vraag naar een bepaald product is -0,25. Dit betekent:

Dat de prijs stijgt met 1% de vraag daalt met 25%

Dat de prijs daalt met 25%, als de gevraagde hoeveelheid met 100% stijgt.

Dat de prijs daalt met 2%, als de gevraagde hoeveelheid met 8% stijgt.

Dat als de prijs met 8% stijgt de gevraagde hoeveelheid daalt met 2%.

Slide 14 - Quiz

Van een artikel is bekend dat wanneer de prijs stijgt met 25%, de afname daalt van 1.000 naar 825 stuks.

De prijselasticiteit is 0,70

De prijselasticiteit is 0,849

De prijselasticiteit is -0,70

De prijselasticiteit is -0,849

Slide 15 - Quiz

Waarvan is de prijselasticiteit van de vraag afhankelijk?

-Zijn er substitutiegoederen

Dit zijn goederen die het product kunnen vervangen.

-Kun je snel reageren (vb reizen wordt duurder -> verhuizen)

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Primaire goederen of luxegoederen?

Primair goed

Luxe goed

Mondkapje

Juwelen

Kleding

Airpods

Melk

Nagellak

Tandpasta

Smartwatch

Slide 18 - Drag question

Leerdoelen: check?

-Prijselasticiteit berekenen

-Betekenis van prijselasticiteit uitleggen

-Elastische vraag

-Inelastische vraag

Slide 19 - Slide

Zijn de leerdoelen duidelijk geworden?

😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Huiswerk

5.5 t/m 5.7

Slide 21 - Slide

Leerdoelen: check?

- Wat moet een bedrijf doen om de omzet te verhogen?

- Berekenen van de toename/ afname van de omzet met indexcijfers

- Aangeven wanneer het verstandig is om de prijs te verhogen

- Aangeven van de omzet in een grafiek

Slide 22 - Slide

In formulevorm

p r o c . v e r a n d e r i n g = \frac{​ n i e u w - o u d ​ ​}{​ o u d ​} x 100 p r o c e n t

P r i j s e l a s t i c i t e i t = \frac{​ p r o c e n t u e l e v e r a d e r i n g v r a a g ​ ​}{​ p r o c e n t u e l e v e r a n d e r i n g p r i j s ​}

Slide 23 - Slide

Wat heeft een ondernemer er aan om de elasticiteit uit te rekenen?

Slide 24 - Open question

Prijselasticiteit & omzet

De waarde van de elasticiteit zegt iets over of de omzet zal toe- of afnemen bij een prijsstijging of –daling.

- Bij een inelastische vraag zal een prijsstijging leiden tot een stijging van de omzet, omdat de procentuele stijging van de prijs groter is dan de procentuele daling van de gevraagde hoeveelheid. (en andersom...)

Slide 25 - Slide

Als de prijs met 3% daalt zal de vraag met 2% stijgen. Wat gebeurd er dan met de omzet?

Deze daalt

Deze stijgt

Deze blijft gelijk

Slide 26 - Quiz

Stijging of daling van de omzet

Slide 27 - Slide

Berekening met indexcijfers

Wanneer moet een bedrijf de prijs verhogen, of juist gaan verlagen? Berekenen kan met indexcijfers

(indexcijfer omzet i.c.)

i.c. omzet = i.c. verkoopprijs * i.c. afzet

100

100 = (100*100) / 100

Slide 28 - Slide

De prijs van een pakje sigaretten stijgt met 10% de afzet daalt hierdoor met 4% bereken de procentuele verandering van de omzet

De omzet stijgt met 6%

De omzet daalt met 5,2%

De omzet stijgt met 5,6%

De omzet stijgt met 6,4%

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide

Omzet aangeven in een grafiek

P=30

Slide 31 - Slide

Omzet aangeven in een grafiek

P=30 rood

P=40

groen

Slide 32 - Slide

Omzet aangeven in een grafiek

P=30 rood

P=40

groen

Slide 33 - Slide

Zijn de leerdoelen duidelijk geworden?

😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Opdrachten:

5.1 t/m 5.14

Slide 35 - Slide

luxe goed

Primair goed

Inferieur goed

Slide 36 - Drag question

Leerdoelen: check?

- Wat moet een bedrijf doen om de omzet te verhogen?

- Berekenen van de toename/ afname van de omzet met indexcijfers

- Aangeven wanneer het verstandig is om de prijs te verhogen

- Aangeven van de omzet in een grafiek

Slide 37 - Slide

Oefenopgave 1

a) De prijs daalt met 10% en de gevraagde hoeveelheid stijgt met 5%.

Bereken de elasticiteit.

b) De prijs stijgt met 10%. De waarde van de elasticiteit is -2.

Met hoeveel verandert de gevraagde hoeveelheid?

Slide 38 - Slide

c) De elasticiteit is -0,5. Door een prijsdaling is de gevraagde hoeveelheid gestegen met 5%.

Met hoeveel procent is de prijs gedaald?

d) Van een product is de vraagcurve als volgt: qv = -4p + 24
Stel dat de prijs daalt van p = 4 naar p = 3.

Hoe groot is de prijselasticiteit van de vraag?

Slide 39 - Slide

Uitwerking

a) Ev = 5% /-10% = -0,5
b) -2 = proc. ver. q / 10%
procentuele verandering gevraagde hoeveelheid =

-2 x 10% = -20%
c) -0,5 = -5% / proc. ver. p
procentuele verandering prijs = -5% / -0,5 = 10%

Slide 40 - Slide

Ev = 50% / -25% = -2

Slide 41 - Slide

Voorbeeld (1)

Er is sprake van een inelastische vraag en een daling van de prijs.

De afzet zal dan procentueel minder stijgen dan de prijs procentueel daalt. De omzet daalt dus.

Slide 42 - Slide

Kruislingse prijselasticiteit

Hoe sterk de gevraagde hoeveelheid van een goed afhangt van de prijs van een ander goed, komt tot uitdrukking in de kruislingse prijselasticiteit:

Kruislingse prijselasticiteit van de vraag (Ekv) =

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

complementair goed

substitutie goed

kruislingse elasticiteit onder de nul

kruislingse elasticiteit boven de nul

Slide 45 - Drag question

Slide 46 - Slide

Inkomenselasticiteit

De inkomenselasticiteit geeft weer hoe (sterk) de gevraagde hoeveelheid reageert op een verandering van het inkomen.

Er zijn drie mogelijkheden:

Slide 47 - Slide

Substitutie en complementaire goederen

De vraag naar een goed kan afhangen van de prijs van een ander goed.
Er zijn 2 mogelijkheden:

1) Substitutiegoederen; als prijs van goed A stijgt, stijgt vraag naar goed B. Ekv is dus positief

2) Complementaire goederen; als prijs van goed A stijgt, daalt vraag naar goed B. Ekv is dus negatief.

Slide 48 - Slide

Elasticiteit

Slide 49 - Slide

Elasticiteiten 4 H

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Drag question

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Poll

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Open question

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Poll

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Drag question

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Drag question

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

More lessons like this

Elasticiteiten herhaling met oefening

Elasticiteiten

H2 vraag en aanbod (2.12 t/m 2.17)

WEBB vragers & aanbieders 5.5 t/m 5.11

vraag en aanbod hoofdstuk 2

Ingesproken vraag en aanbod hoofdstuk 2

Vraag en Aanbod les 2: prijselasticiteit en omzet

§ 1.3 prijselasticiteit