3e uur: B2I Nederlands: Quiz woordjes les 31 t/m 40

Quiz Kern B2
Woorden les 31 t/m 40
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Quiz Kern B2
Woorden les 31 t/m 40

Slide 1 - Slide

Wat betekent:

zogen
A
als een jong uit de buik van de moeder komt (en niet uit een ei)
B
beslist, noodzakelijk
C
een dier dat melk drinkt bij zijn moeder
D
een kind melk aan de borst laten drinken

Slide 2 - Quiz

Wat betekent:

het zoogdier
A
als een jong uit de buik van de moeder komt (en niet uit een ei)
B
beslist, noodzakelijk
C
een dier dat melk drinkt bij zijn moeder
D
een kind melk aan de borst laten drinken

Slide 3 - Quiz

Wat betekent:

levendbarend
A
als een jong uit de buik van de moeder komt (en niet uit een ei)
B
beslist, noodzakelijk
C
een dier dat melk drinkt bij zijn moeder
D
een kind melk aan de borst laten drinken

Slide 4 - Quiz

Wat betekent:

aanbieden
A
beschikbaar stellen
B
nog mooi en heel
C
als iets echt moet gebeuren
D
versturen

Slide 5 - Quiz

Wat betekent:

noodzakelijk
A
beschikbaar stellen
B
nog mooi en heel
C
als iets echt moet gebeuren
D
versturen

Slide 6 - Quiz

Wat betekent:

in goede staat
A
beschikbaar stellen
B
nog mooi en heel
C
als iets echt moet gebeuren
D
versturen

Slide 7 - Quiz

Wat betekent:

authentiek
A
zeggen dat iets erg goed is
B
het groter worden van deeg
C
het goed uit kunnen voeren van een vak
D
origineel

Slide 8 - Quiz

Wat betekent:

aanprijzen
A
zeggen dat iets erg goed is
B
het groter worden van deeg
C
het goed uit kunnen voeren van een vak
D
origineel

Slide 9 - Quiz

Wat betekent:

rijzen
A
zeggen dat iets erg goed is
B
het groter worden van deeg
C
het goed uit kunnen voeren van een vak
D
origineel

Slide 10 - Quiz

Wat betekent:

de flexibiliteit
A
heel erg veel praten
B
je makkelijk aanpassen aan de situatie
C
als je meteen kunt reageren in een les en ook weer reactie terug krijgt
D
als je een boek of artikel laat drukken of op internet zet

Slide 11 - Quiz

Wat betekent:

honderduit praten
A
heel erg veel praten
B
je makkelijk aanpassen aan de situatie
C
als je meteen kunt reageren in een les en ook weer reactie terug krijgt
D
als je een boek of artikel laat drukken of op internet zet

Slide 12 - Quiz

Wat betekent:

interactief
A
heel erg veel praten
B
je makkelijk aanpassen aan de situatie
C
als je meteen kunt reageren in een les en ook weer reactie terug krijgt
D
als je een boek of artikel laat drukken of op internet zet

Slide 13 - Quiz

Wat betekent:

depressief
A
verschijnsel van een bepaalde ziekte
B
geven aan iemand anders
C
als je zeer somber of verdrietig bent
D
ondanks dat, toch

Slide 14 - Quiz

Wat betekent:

overleveren
A
verschijnsel van een bepaalde ziekte
B
geven aan iemand anders
C
als je zeer somber of verdrietig bent
D
ondanks dat, toch

Slide 15 - Quiz

Wat betekent:

het symptoom
A
verschijnsel van een bepaalde ziekte
B
geven aan iemand anders
C
als je zeer somber of verdrietig bent
D
ondanks dat, toch

Slide 16 - Quiz

Wat betekent:

gewild
A
onrustig en ongeduldig
B
de kleine pruik
C
zo verbaasd dat je niet meer weet wat je moet doen
D
populair

Slide 17 - Quiz

Wat betekent:

ongedurig
A
onrustig en ongeduldig
B
de kleine pruik
C
zo verbaasd dat je niet meer weet wat je moet doen
D
populair

Slide 18 - Quiz

Wat betekent:

de toupet
A
onrustig en ongeduldig
B
de kleine pruik
C
zo verbaasd dat je niet meer weet wat je moet doen
D
populair

Slide 19 - Quiz

Wat betekent:

de formule
A
korte beschrijving van hoe je iets doet
B
tot rust komen door iets prettigs
C
voor het grootste deel
D
de oorzaak zijn van de dingen die volgen

Slide 20 - Quiz

Wat betekent:

ontspannen
A
korte beschrijving van hoe je iets doet
B
tot rust komen door iets prettigs
C
voor het grootste deel
D
de oorzaak zijn van de dingen die volgen

Slide 21 - Quiz

Wat betekent:

aanrichten
A
korte beschrijving van hoe je iets doet
B
tot rust komen door iets prettigs
C
voor het grootste deel
D
de oorzaak zijn van de dingen die volgen

Slide 22 - Quiz

Wat betekent:

de gruwelijkheid
A
iets wat heel akelig en naar is
B
als iets invloed op je heeft
C
een bepaalde tijd waarin iets gebeurt of verandert
D
je ergens niets van aantrekken

Slide 23 - Quiz

Wat betekent:

naast zich neerleggen
A
iets wat heel akelig en naar is
B
als iets invloed op je heeft
C
een bepaalde tijd waarin iets gebeurt of verandert
D
je ergens niets van aantrekken

Slide 24 - Quiz

Wat betekent:

indruk maken
A
iets wat heel akelig en naar is
B
als iets invloed op je heeft
C
een bepaalde tijd waarin iets gebeurt of verandert
D
je ergens niets van aantrekken

Slide 25 - Quiz

Wat betekent:

de kantine
A
iemand die een gebouw schoon en netjes houdt
B
eetgelegenheid bij een school, bedrijf of sportveld
C
degene die het geld beheert
D
de uitleg over hoe iets in elkaar zit

Slide 26 - Quiz

Wat betekent:

de voorlichting
A
iemand die een gebouw schoon en netjes houdt
B
eetgelegenheid bij een school, bedrijf of sportveld
C
degene die het geld beheert
D
de uitleg over hoe iets in elkaar zit

Slide 27 - Quiz

Wat betekent:

de beheerder
A
iemand die een gebouw schoon en netjes houdt
B
eetgelegenheid bij een school, bedrijf of sportveld
C
degene die het geld beheert
D
de uitleg over hoe iets in elkaar zit

Slide 28 - Quiz

Wat betekent:

de garantie
A
klassenleraar
B
een zware training die je buiten doet met een groep
C
de verzekering dat je een nieuw product krijgt als je oude exemplaar binnen een bepaalde tijd stuk gaat
D
iets wat vrij is om gebruik van te kunnen maken

Slide 29 - Quiz

Wat betekent:

het bootcamp
A
klassenleraar
B
een zware training die je buiten doet met een groep
C
de verzekering dat je een nieuw product krijgt als je oude exemplaar binnen een bepaalde tijd stuk gaat
D
iets wat vrij is om gebruik van te kunnen maken

Slide 30 - Quiz

Wat betekent:

de mentor
A
klassenleraar
B
een zware training die je buiten doet met een groep
C
de verzekering dat je een nieuw product krijgt als je oude exemplaar binnen een bepaalde tijd stuk gaat
D
iets wat vrij is om gebruik van te kunnen maken

Slide 31 - Quiz