Oefentoets CP-2 (1)

Oefentoets
1 / 32
next
Slide 1: Slide
BA-2Secondary Education

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Oefentoets

Slide 1 - Slide

Wat verstaan we onder duurzame bedrijfsmiddel
A
Gebouwen, machines, auto's en gaan een aantal jaren mee.
B
Het kopen van een nieuwe machine.
C
Middelen van een bedrijf die duur zijn.
D
Een middel die we gebruiken voor het bedrijf.

Slide 2 - Quiz

Wat verstaan we onder afschrijving?
A
De waarde van een duuurzaamproductiemiddel na afschrijving
B
De waarde van een nieuwe duurzaamproductiemiddel.
C
De waarde van het duurzaamproductiemiddel op een bepaald moment.
D
De waardedaling van een duurzaamproductiemiddel in een bepaalde periode.

Slide 3 - Quiz

Wat is de definitie van aanschafprijs?
A
De verkoopprijs van een bedrijfsmiddel.
B
De aankoopprijs van een bedrijfsmiddel.

Slide 4 - Quiz

De boekwaarde van een duurzame bedrijfs middel is:
A
De prijs van een boek
B
De waarde van het DBM op een bepaald moment
C
hetzelfde als de aanschafwaarde
D
hetzelfde als de restwaarde

Slide 5 - Quiz

De economische levensduur is

A
De periode waarbij het productiemiddel in staat is om prestaties te kunnen leveren.
B
De periode waarbij het in economische opzicht rationeel is om het dpm te blijven gebruiken.
C
De periode waarbij de onderneming prijsrisico loopt over de producten die het dpm voortbrengt.

Slide 6 - Quiz

De technische levensduur van een bedrijfsmiddel is de periode waarbinnen het bedrijfsmiddel werkelijk kan meegaan.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

aanschafprijs - restwaarde
---------------------------------------- =
periode
A
investering
B
rente
C
waardevermeerdering
D
afschrijving

Slide 8 - Quiz

Welke bewering is juist?
1. Interest kan per jaar, per maand en per dag berekend worden.
2. Bedrag die ontvangt hangt af van het geld die je spaart
A
Alleen bewering I is juist
B
Alleen bewering II is juist
C
Beide beweringen zijn juist
D
Beide beweringen zijn onjuist

Slide 9 - Quiz

Rente heeft twee definities. Kies de goede antwoord.
A
Vergoeding voor het sparen van geld
B
Interest
C
Het bedrag dat gespaard wordt.
D
Kosten voor het lenen van geld

Slide 10 - Quiz

Wat is de definitie van looptijd?
A
Het bedrag die je krijgt wanneer je geld spaart.
B
De kosten die je moet betalen bij het openen van een rekening bij de bank.
C
De periode waarover je rente gaat betalen.
D
Het gespaarde bedrag waarover rente wordt berekend.

Slide 11 - Quiz

Wat is andere woord voor rente?
A
Betaling
B
Interest/intrest
C
geld ontvangen
D
Geld uitgeven

Slide 12 - Quiz

Wat verstaan we onder kapitaal?
A
Het bedrag dat gespaart wordt of het bedrag dat geleend wordt.
B
Het bedrag dat we moeten betalen.
C
De kosten die we moeten betalen.
D
De interest die we krijgen van de bank

Slide 13 - Quiz

Opgave 1. Bereken de afschrijving per jaar.
Aanschafprijs Awg.
Levensduur in jaren
Restwaarde
Afschrijving per jaar
Machine 1
25.000
5
0
Machine 2
45.500
10
6500

Slide 14 - Slide

Opgave 1. A. Bereken de afschrijving per jaar
B. Hoeveel procent van de aanschafprijs wordt jaarlijks afgeschreven van Machine 2? Antwoord afronden op 1 decimaal.






B. 3.900/45.500 x100%= 8,6%
Aanschafprijs Awg.
Levensduur in jaren
Restwaarde
Afschrijving per jaar
Machine 1
25.000
5
0
5.000
Machine 2
45.500
10
6500
3.900

Slide 15 - Slide

Opgave 2. Zeenah bedrijf heeft een nieuwe auto gekocht voor Awg. 34.500. De restwaarde is Awg. 9.500,-. Jaarlijks word der 25% van de boekwaarde afgeschreven.
A. Wat is de afschrijving van jaar 1? 

B. Wat is de afschrijving van jaar 2? 

C. Hoeveel is de boekwaarde aan het eind van jaar 2? 


Slide 16 - Slide

Opgave 2. Zeenah bedrijf heeft een nieuwe auto gekocht voor Awg. 34.500. De restwaarde is Awg. 9.500,-. Jaarlijks word der 25% van de boekwaarde afgeschreven.
A. Wat is de afschrijving van jaar 1? 
25% x 34.500 =Awg. 8.625

B. Wat is de afschrijving van jaar 2? 
(34.500-8625)= Awg. 25.875
25% x 25.875= Awg. 6.468,75
C. Hoeveel is de boekwaarde aan het eind van jaar 2?


Jaar
Begin waarde
Afscrhijving
Eind boekwaarde
1
34.500
8.625
25.875
2
25.875
6.468,75
19.406,75

Slide 17 - Slide

Bereken Rente
Kapitaal
%
Tijd in jaren
Berekening 
Rente in Awg
Awg. 2.650,15
6
4
Awg. 7250,65
10
3
Awg. 49,200
8,25
6

Slide 18 - Slide

Bereken Rente (antwoord)
Kapitaal
%
Tijd in jaren
Berekening 
Rente in Awg
Awg. 2.650,15
6
4
2.650,15 x6 x 4/100
636,04
Awg. 7250,65
10
3
7250,65 x10x3/100
2.175,20
Awg. 49,200
8,25
6
49,200x8,25x6/100
24.354

Slide 19 - Slide

Bereken Rente 
Kapitaal
%
Tijd in maanden
Berekening 
Rente in Awg
Awg.  2.650,15
6
4
Awg.  7250,65
10
3
Awg. 49,200 
8,25
6

Slide 20 - Slide

Bereken Rente (antwoord) 
Kapitaal
%
Tijd in maanden
Berekening 
Rente in Awg
Awg. 2.650,15
6
4
2650,15x6x4/1200
53,-
Awg. 7.250,65
10
3
7250,65x10x3/1200
181,27
Awg. 49.200
8,25
6
49.200x8,25x6/1200
2029,50

Slide 21 - Slide

Bereken Rente 
Kapitaal
%
Tijd in dagen
Berekening 
Rente in Awg
Awg. 1.450
4.5
650
Awg. 3.278
6
58
Awg. 15.500
9
84

Slide 22 - Slide

Bereken Rente (antwoord)
Kapitaal
%
Tijd in dagen
Berekening 
Rente in Awg
Awg. 1.450
4.5
650
1450x4.5x650/36.000
117,81
Awg. 3.278
6
58
3278x4.5x58/36.000
31,69
Awg. 15.500
9
84
15.500x9x84/36.000
325,50

Slide 23 - Slide

Bereken Rente
Wilson heeft een spaarrekening geopend bij de CMB. CMB betaald 3,75% aan rente. Hij stort op 4 maart Awg. 4.500,-  en laat het bedrag staan tot en met december.

A. Hoeveel krijgt Wilson aan rente van de bank op 31 december?
B. Hoeveel heeft Wilson totaal op haar bankrekening op 31 december?

Slide 24 - Slide

A. Hoeveel krijgt Wilson aan rente van de bank op 31 december?

Van 4 maart tot 31 dec is hoeveel dagen?
Maart=                     26 dgn       (30-4)
April t/m dec=.   270 dgn       (9x30)
                                  296 dgn

Awg. 4.500,- x 3,75% x 296 dgn/ 36.000= 138,75

Slide 25 - Slide

B. Hoeveel heeft Wilson totaal op haar bankrekening op 31 december?

Awg. 4.500 + 138,75 = Awg. 4.638,75

Slide 26 - Slide

Bereken Rente
Veronique heeft een spaarrekening bij de Aruba Bank. Op 1 januari staat Awg. 5.999,- op de rekening. Aan het eind van het Jar krijgt ze rente op de rekening gestort. De bank betaalt 4% rente. Op 1 oktober stort ze Awg. 2.500,- op de rekening.
A. Hoeveel krijgt ze aan rente over de periode 1 januari tot en met eind september?
B. Hoeveel heeft ze op haar bankrekening eind december nadat de rente is gestort?

Slide 27 - Slide

A. Hoeveel krijgt ze aan rente over de periode 1 januari tot en met eind september?
 Awg. 5.999,- x 4% x 9/1200= 179,97

Slide 28 - Slide

B. Hoeveel heeft ze op haar bankrekening eind december nadat de rente is gestort?
5.999,- + 2000= Awg. 7.999,-
Awg. 7.999 x 4%x 3/1200 = Awg 79.99,-

Slide 29 - Slide

Berekening Rente en aflossing
Jesus heeft een lening bij de RBC Bank. Zijn lening is op 1 januari Awg. 9.550,-. RCB Bank verander de rente elke keer. Op 1 januari was de rente 4,9%. Vanaf 15 mei is de rente 5,5% geworden en op 28 oktober is het weer verander naar 5,75%. Op 31 december betaalt Jesus een aflossing van Awg. 850,-

A. Bereken hoeveel Jesus op 31 december totaal moet betalen aan rente en aflossing.

Slide 30 - Slide

Bereken hoeveel Jesus op 31 december totaal moet betalen aan rente en aflossing.
Rente van 1 jan t/m 14 mei:
Dagen: Jan. t/m Apr. 4 x 30= 120 + 14=134 dagen
Awg. 9.550,- x 4,9%. x 134 dgn/36.000= Awg. 174,18
Rente van 15 mei t/m 27 okt:
Dagen: Mei:                          15  dgn    (30-15)
                Juni t/m Sept:      120 dgn.  (4x30) 
                                  Okt:         27 dgn
                                                  162 dgn
Awg. 9.550,- x 5,5x 162dgn /36.000= 236,36

Slide 31 - Slide

Bereken hoeveel Jesus op 31 december totaal moet betalen aan rente en aflossing.
Rente van 28 okt t/ 31 dec:
Okt                       2 dgn (30-28)
Nov t/m Dec  60 dgn (2 x30) +
                             62 dgn

Awg. 9.550,- x 5,75x 62dgn /36.000= Awg 94,57

Slide 32 - Slide