WI 1HV P3 H7 W2.L1 en L2 §7.3 Lineaire Formules

WI 1HV P3 Hoofdstuk 7 - Woordformules
WI 1HV H7 W2.L1 en L2 
§7.3 Lineaire Formules 
1 / 21
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

WI 1HV P3 Hoofdstuk 7 - Woordformules
WI 1HV H7 W2.L1 en L2 
§7.3 Lineaire Formules 

Slide 1 - Slide

Leerdoelen 
§7.3 Lineaire Formules 
  1. Ik kan een lineaire formule herkennen en de kenmerken ervan benoemen.

Slide 2 - Slide

Terugblikken op: §7.1 van beschrijving naar formules

Slide 3 - Slide

Hieronder is een beschrijving voor ritkosten bij een taxi.

Een taxirit kost 3,00 per km en de instapkosten zijn 3,50.

Welke beweringen zijn waar? Meerdere antwoorden mogelijk.
A
De vaste kosten zijn 3,00
B
De vaste kosten zijn 3,50
C
De kosten per km is 3,00
D
De kosten per km is 3,50

Slide 4 - Quiz

Maak een formule bij de volgende beschrijving om de ritkosten te berekenen.

Een taxirit kost 3,00 per km en de instapkosten zijn 3,50.

A
aantal km x 3,50 + 3 = ritkosten
B
aantal km x 3 + 3,50 = ritkosten
C
aantal km x 3,50 + 3 = 3
D
10 x 3,50 + 3 = ritkosten

Slide 5 - Quiz

Maak een formule bij de volgende beschrijving om de telefoonkosten per maand te berekenen.

Een telefoon abonnement kost 5,00 per maand en daarna 0,15 per MB.
A
telefoonkosten = 0,15 + 5 x aantalMB
B
telefoonkosten = 5 + 0,15 x aantalMB

Slide 6 - Quiz

Terugblikken op: §7.2 Grafieken bij formules

Slide 7 - Slide

Welke beweringen zijn waar?
A
Tijd hoort op de verticale as. Afstand hoort horizontale as.
B
Tijd hoort op de horizontale as. Afstand hoort verticale as.
C
Handige stapgroottes: Verticaal: 10, met zaagtand tussen 0 en 300.
D
Handige stapgroottes: Horizontaal: 1

Slide 8 - Quiz

Teken de grafiek bij de tabel en lever een foto hiervan in.
Maak een nette rechte foto van boven.

Slide 9 - Open question

Een veertje rekt uit als er een gewicht aan hangt. Voor elke kg rekt de veer 3cm uit. Als er niets aan hangt dan is het veertje al 35cm lang.
Vul de tabel in bij de beschrijving en teken de grafiek.
Maak een foto van je tabel en grafiek. Lever deze in.

Slide 10 - Open question

Zie de twee formules hieronder.
Geef aan of ze stijgen of dalen.
A: 1000 - 125 x aantal maanden = spaarbedrag
B: 125 x aantal maanden + 1000 = spaarbedrag
A
A: Stijgend B: Dalend
B
A: Stijgend B: Stijgend
C
A: Dalend B: Stijgend
D
A: Dalend B: Dalend

Slide 11 - Quiz

Leerdoel: §7.3 Lineaire Formules 

§7.3 Lineaire Formules 
  • Ik kan een lineaire formule herkennen en de kenmerken ervan benoemen.

Slide 12 - Slide

Lees de theorie op blz. 212
Hoe herken je een lineaire grafiek?
A
De grafiek is gestippeld.
B
De grafiek is kronkelig.
C
De grafiek is stijgend.
D
De grafiek is recht.

Slide 13 - Quiz

Lees de theorie op blz. 212
Zie de formule hiernaast: "kosten = 3,50 x km + 5,00"
Maak de zin af: "De lijn bij deze formule is recht want, ....."

A
...dat is gewoon zo.
B
...per km komt er 5 bij.
C
....per km komt er 3,50 bij
D
... de vaste kosten is 5,00

Slide 14 - Quiz

Lees de theorie op blz. 213
Wat stelt het getal 6 voor?
Wat stelt 3 voor?
A
3 is het begingetal 6 is wat er per bezoek bij komt
B
6 is het begingetal 3 is wat er per bezoek bij komt
C
6 is het bedrag 3 is het aantal bezoeken
D
3 is het bedrag 6 is het aantal bezoeken

Slide 15 - Quiz

Lees de theorie nog eens op blz. 212
Wat is het begingetal bij die formule?
Welk hoeveelheid komt er bij per minuut?
A
25 is het begingetal 12 is wat er minuut bij komt
B
12 is het begingetal 25 is wat er minuut bij komt

Slide 16 - Quiz

Voorbereiding §7.4
Ga naar 'Animaties' van Hoofdstuk 7.
Bekijk de film van §7.4 Formules opstellen bij grafieken.
Beantwoord de vragen in de volgende slides.
Bestudeer zo nodig meerdere keren de uitlegfilm van §7.4

Slide 17 - Slide

De waarde van 'bedrag' wanneer tijd gelijk aan nul is, is ....
A
30
B
Is er niet.
C
45
D
60

Slide 18 - Quiz

Het begingetal '30' is ook te vinden in de grafiek. Hoe is die te vinden?
A
Die is niet te vinden in de grafiek.
B
Bij (0, 30)
C
Aan het begin van de grafiek
D
Waar de grafiek de y-as snijdt.

Slide 19 - Quiz

Er komt een vast getal per minuut bij in de film. Welk getal is dat en hoe wordt die berekend?
A
Per 20 minuten komt er €15 bij, dus per minuut is dat 15 : 20 = 0,75
B
Per 15 minuten komt er €20 bij, dus per minuut is dat 15 : 20 = 0,75
C
Per 15 minuten komt er €20 bij, dus per minuut is dat 20 : 15 = 1,33
D
Per 20 minuten komt er €15 bij, dus per minuut is dat 20 : 15 = 1,33

Slide 20 - Quiz

Klaar!
Huiswerk is maken: §7.3 Lineaire formules
- Eerst alles nakijken met de uitwerkingen 
- Verbeteren met een andere kleur pen
- Rechte foto's van bovenaf nemen 
- 1 pagina per foto
- Zoveel mogelijk schrift, zo min mogelijk bureau
- gebruik de foto-maak-optie van Showbie

Slide 21 - Slide