Klas 2 - Fictie kwintaal 5 2025

LESPLANNING

Lesuur 1 : Fictie & Poëzie
Lesuur 2: Boek lezen van je leeslijst
Lesuur 3: Beatrijs



1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 48 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

Items in this lesson

LESPLANNING

Lesuur 1 : Fictie & Poëzie
Lesuur 2: Boek lezen van je leeslijst
Lesuur 3: Beatrijs



Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Literaire begrippen 
  • Perspectief
  • Realistische, emotieve en morele argumenten 
  • Tijd: Chronologisch en niet-chronologisch 
  • Ruimte
  • Emotionele en intellectuele spanning
  • Ontwikkeling van de hoofdpersoon
  • Cliffhanger
  • Thema en motief  

Slide 3 - Slide

Leerdoel
Ik ken de literaire begrippen zoals perspectief, ruimte, personages, motieven en tijd en kan deze herkennen in verhalen 

Slide 4 - Slide

Schrijf op in je schrift (vraag 1)

Wat weet je al over literaire begrippen
zoals perspectief, ruimte, personages,
motieven en tijd?

Slide 5 - Mind map

Wat zijn literaire begrippen?
Literaire begrippen zijn elementen die in boeken of teksten voorkomen en die iets betekenen of symboliseren.

Slide 6 - Slide

Schrijf op in je schrift: welke perspectieven weet je nog?
(vraag 2)

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Personale verteller / hij-perspectief
  • Verteller speelt geen rol in de vertelde geschiedenis.
  • Verhaal is in hij-vorm geschreven.
  • Deze hij-figuur staat in de gebeurtenissen centraal.
  • Hij kan een van de personages uit het verhaal zijn (dus ook betrokken bij de gebeurtenissen).
  • Lezer beleeft mee vanuit zijn visie en weet alles wat deze figuur denkt, doet en voelt.
  • Wat andere personages voelen of denken is deze figuur niet bekend.

Slide 9 - Slide

Ik-perspectief
  • Verteller speelt een rol in de vertelde geschiedenis.
  • Verhaal is in de ik-vorm geschreven.
  • Verteller kan er (net als in personaal perspectief) voor kiezen zijn personage iets te laten vertellen wat in het verleden is gebeurd.
  • Vraag je af hoe betrouwbaar is het perspectief?

Slide 10 - Slide

DUO-OPDRACHT
Lees tekst 1 in je lesboek Wacht! Wacht op mij!
Maak de opdrachten:
3 a t/m d 
5 a t/m c
6 a + b



Slide 11 - Slide

Argumenten bij je mening
Als je je mening geeft over een boek of verhaal, onderbouw je die mening met argumenten. 
Er zijn verschillende soorten argumenten:

realistische argumenten: vind je wat er verteld wordt geloofwaardig?
emotieve argumenten: grijpt het verhaal je aan en leef je mee met de personages?
morele argumenten: ben je het eens met de overtuigingen en ideeën in het boek?


Slide 12 - Slide

Realistische argumenten
Argumenten over de personages en gebeurtenissen in relatie tot de werkelijkheid
Is het verhaal geloofwaardig, komen de personages levensecht over, zijn de gebeurtenissen voorstelbaar? 
Waren de personages verrassend/origineel/realistisch? 
Kon je een band opbouwen met de personages tijdens het lezen? Oftewel zijn de personages goed uitgewerkt? 

Slide 13 - Slide

Voorbeeld
Het verhaal boeide me helemaal niet, omdat het totaal niet spannend was, ik vond het een heel saai verhaal waarin echt heel weinig gebeurde en voor mij moet er in een verhaal juist veel actie zijn.

Slide 14 - Slide

Emotieve argumenten
Argumenten over de gevoelens die de tekst bij de lezer oproept
Raakt het verhaal je? 
Hoe komt de sfeer van het verhaal over? 
Wist het verhaal je te pakken? 

Je gebruikt in je argumentatie bijvoorbeeld woorden als beklemmend, meeslepend, fascinerend, aangrijpend, verrassend, ontroerend. 

Slide 15 - Slide

Morele argumenten
Argumenten over normen en waarden
Wat is je oordeel over het standpunt dat of de houding die de personages innemen? 
Hoe reageren de personages op de gebeurtenissen? 
Handelen zij goed of slecht? 
Keur je hun handelen goed of juist af, en waarom? 
Word je geïnspireerd om na te denken over de normen en waarden van het verhaal?

Slide 16 - Slide

Voorbeeld
Hoe er in dit verhaal met vrouwen wordt omgegaan, vind ik niet van deze tijd. 

Slide 17 - Slide

DUO-OPDRACHT
Lees tekst 3 in je lesboek: Is daar iemand?
Maak de opdrachten (blz. 15):
9 a t/m d
10 a t/m d
11 a + b






Slide 18 - Slide

Tijd
Tijd verwijst naar de volgorde van gebeurtenissen in een verhaal en hoe deze worden gepresenteerd.

Slide 19 - Slide

Volgorde
Chronologisch: het verhaal is weergegeven in de volgorde waarin de gebeurtenissen zich afspelen of hebben afgespeeld.

Sujet: korte samenvatting in dezelfde volgorde als het verhaal dat is weergegeven in een boek.

Fabel: korte chronologische weergave van alle gebeurtenissen.




Slide 20 - Slide

Tijdsprongen
Flashforward (anticipatie): een onderbreking van de chronologie een weergegeven toekomstbeeld.

Flashback (terugblik): een onderbreking van de chronologie door een weergegeven terugblik.

Een tijdreis is geen tijdsprong!




Slide 21 - Slide

Tijd en vertellen
  • Ab ovo (vanaf het ei): normale chronologische volgorde vanaf het begin.
  • In media res (midden in de zaken): midden in het verhaal beginnen en daarna pas de voorgeschiedenis vertellen.
  • Post rem (na de zaak): het hele verhaal achteraf vertellen.

Slide 22 - Slide


Verteltijd: tijd die het kost om een verhaal te lezen (in minuten of bladzijden) 

Vertelde tijd: tijd die in het verhaal voorbij gaat. 

Slide 23 - Slide

OPDRACHT
  • Lees een fragment (minimaal drie bladzijden) uit je leesboek of uit het lesboek 2A (blz. 84 t/m 86) 
  • Kies drie opdrachten uit van het blad Opdrachten & Vragen bij Leesfragmenten. 
  • Maak daarna het werkblad Tijd & Perspectief

Slide 24 - Slide

- Tijd - 
Tijd verwijst naar de volgorde van gebeurtenissen in een verhaal en hoe deze worden gepresenteerd
  • Chronologisch: het verhaal is weergegeven in de volgorde waarin de gebeurtenissen zich afspelen of hebben afgespeeld. Voorbeeld: Ab ovo (vanaf het ei): normale chronologische volgorde vanaf het begin
  • Niet-chronologisch:  midden in het verhaal beginnen en daarna pas de voorgeschiedenis vertellen. Voorbeeld In media res (midden in het verhaal beginnen)
  • Flashback Een flashback is een sprong terug in de tijd.
  • Flashforward Een flashforward is een sprong vooruit in de tijd. Voorbeeld: “Ik wist toen nog niet dat dit de laatste keer zou zijn dat ik haar zou zien
  • Verteltijd: tijd die het kost om een verhaal te lezen (in minuten of bladzijden)
  • Vertelde tijd: tijd die in het verhaal voorbij gaat. 
Vorige les

Slide 25 - Slide

Ruimte
De ruimte is de plaats waar het verhaal zich afspeelt, maar het kan ook gaan om het weer, het seizoen of het tijdstip van de dag. De ruimte draagt vaak bij aan de sfeer of past bij de stemming van een personage.

Slide 26 - Slide

Soorten ruimte
Fysieke ruimte: stad, kamer, school, bos

Sfeerscheppende ruimte: regenachtig weer bij verdriet, zon bij blijdschap

Symbolische ruimte: een afgesloten kamer kan de eenzaamheid van een personage weergeven

Voorbeeld:
Een verdrietig meisje loopt alleen over een lege, natgeregende straat.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

De kamer is klein en schemerig. Er hangt een zware, muffe geur van oude boeken en vergeten kleding. In het midden staat een houten bureau, bedekt met stapels papieren, een kapotte bril en een half leeg glas water met stof erop. Het gordijn is dichtgetrokken, maar aan de randen zie je zonlicht dat probeert binnen te komen. Aan de muur hangt een vergeelde foto van een jong meisje, scheef in de lijst. In de hoek staat een gesloten kist met een slot erop.

Alles is onaangeroerd – alsof iemand plotseling verdwenen is, of alsof niemand het durft aan te raken.

Fysieke ruimte: een kamer met spullen die al lang niet meer zijn aangeraakt.
Sfeerscheppend: schemerig, stoffig, stil – geeft een gevoel van verlatenheid of geheimzinnigheid.
Symbolisch: het gesloten gordijn en de kist met slot symboliseren iets wat verborgen blijft of niet verwerkt is.

Slide 29 - Slide

DUO-OPDRACHT
Kies uit de volgende opdracht:

Ruimte tekenen (of met een tool zoals Canva, PowerPoint)
  • Kies één van de situaties op het werkblad
  • Teken een ruimte die bij die situatie past.

Ruimte met ChatGPT
  • Typ een prompt
  • Lees de beschrijving en bespreek in tweetallen
  • Zelf een plaatje van een ruimte (omgeving, sfeer etc.) maken met ChatGPT
  • Uitwisselen met ander duo: beschrijven van de ruimte 




Wees creatief! Gebruik symbolen en/of attributen in de ruimte om de sfeer te versterken.

Slide 30 - Slide

Literaire begrippen 
  • Perspectief
  • Realistische, emotieve en morele argumenten 
  • Tijd: Chronologisch en niet-chronologisch 
  • Ruimte
  • Ontwikkeling van de hoofdpersoon
  • Emotionele en intellectuele spanning
  • Cliffhanger
  • Thema en motief  

Slide 31 - Slide

Soorten ruimte
Fysieke ruimte: stad, kamer, school, bos

Sfeerscheppende ruimte: regenachtig weer bij verdriet, zon bij blijdschap

Symbolische ruimte: een afgesloten kamer kan de eenzaamheid van een personage weergeven

Voorbeeld:
Een verdrietig meisje loopt alleen over een lege, natgeregende straat.
Vorige les

Slide 32 - Slide

Soorten ruimte
Fysieke ruimte: stad, kamer, school, bos

Sfeerscheppende ruimte: regenachtig weer bij verdriet, zon bij blijdschap

Symbolische ruimte: een afgesloten kamer kan de eenzaamheid van een personage weergeven

Voorbeeld:
Een verdrietig meisje loopt alleen over een lege, natgeregende straat.
Vorige les

Slide 33 - Slide

Personages
Personages zijn de mensen, dieren of fictieve wezens in een verhaal.

Karakter (round character): maakt een ontwikkeling door.
Type (flat character): maakt geen ontwikkeling door.
Speaking name: de naam van het karakter beschrijft zijn of haar belangrijkste eigenschap. Vaak is dit toegepast bij een type.


Slide 34 - Slide

Ontwikkeling hoofdpersoon

Slide 35 - Slide

Conflictmodel
In veel verhalen heeft de hoofdpersoon een probleem dat hij probeert op te lossen.
In deze verhalen staat de ontwikkeling van de hoofdpersoon centraal. 


Slide 36 - Slide

Conflictmodel
Die ontwikkeling kun je beschrijven aan de hand van het conflictmodel, dat uit vier fasen bestaat:
De eerste fase is evenwicht. Het leven van de hoofdpersoon is ‘normaal’ – alles is al een tijd hetzelfde.
In fase twee gebeurt er iets wat het leven van de hoofdpersoon ingrijpend verandert. Er ontstaat een conflict (probleem). De ouders van de hoofdpersoon gaan bijvoorbeeld scheiden, de hoofdpersoon wordt ziek of moet verhuizen.
De derde fase is ontwikkeling. De hoofdpersoon moet in actie komen om goed met de verandering te leren omgaan.
In de laatste fase is er een oplossing van het conflict of is er een nieuw evenwicht.
De hoofdpersoon is veranderd of heeft een belangrijke les geleerd.

Slide 37 - Slide

SPANNING
Emotionele spanning Doordat een lezer zich identificeert met de personages, wil hij ook dat het goed met ze gaat. Een schrijver kan met dit gevoel spelen en spanning creëren. Wanneer de lezer bijvoorbeeld al meer weet dan de personages, spreek je van ‘emotionele spanning'

Intellectuele spanning Wanneer je juist minder of net zo veel weet als de personages, kan er sprake zijn van ‘intellectuele spanning'

Slide 38 - Slide

Literaire begrippen 
 terugblik op vorige lessen
  • Perspectief
  • Realistische, emotieve en morele argumenten 
  • Tijd: Chronologisch en niet-chronologisch 
  • Ruimte
  • Ontwikkeling van de hoofdpersoon
  • Emotionele en intellectuele spanning
  • Cliffhanger
  • Thema en motief  

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Thema & Motief
Thema
Het thema van een boek is het diepere onderwerp of de hoofdgedachte waar het verhaal over gaat. Het is vaak abstract, zoals: Liefde, Verraad, Opgroeien, Vrijheid, Dood etc.
Een thema wordt niet letterlijk genoemd, maar zit verstopt in de gebeurtenissen, personages en keuzes in het verhaal.

Motief
Een motief is een herhalend element in het verhaal — een beeld, gebeurtenis, gedachte of voorwerp — dat verwijst naar het thema. Motieven zijn concreter dan thema’s en keren vaak terug, zoals:

Spiegels (motief van zelfreflectie/identiteit)

Brieven (motief van communicatie/miscommunicatie)

Dromen

Water

Kleurgebruik

Motieven helpen om het thema te verdiepen of zichtbaar te maken.

Slide 42 - Slide

Soorten motieven
Abstracte motieven: Een abstract motief is een terugkerend gevoel of idee, zoals angst, vrijheid, schuld, liefde

Klassiek motief is een motief dat in veel verschillende verhalen en culturen voorkomt. Voorbeeld: De  verboden liefde (zoals Romeo & Julia) of een  held gaat op reis en ondergaat beproevingen (bijvoorbeeld Odysseus’ tocht naar huis).

Leidmotief: Een leidmotief is een concreet element (zoals een voorwerp, woord, symbool, kleur, zin of gebeurtenis) dat letterlijk terugkeert in het verhaal.
Voorbeeld: het litteken van Harry Potter, de ring in Lord of the Rings

Slide 43 - Slide

Thema en motieven
We kijken naar een korte film en onderzoeken wat het thema en de motieven zijn:

Thema: waar het verhaal diep vanbinnen over gaat. Een abstract idee zoals liefde, toeval, schuld, vrijheid, wraak, eenzaamheid...
Motief: iets wat in het verhaal vaker terugkomt en het thema 
ondersteunt. 
Bijvoorbeeld:
  • een voorwerp zijn (bijv. een sleutel, en spiegel),
  • een handeling (bijv. vluchten, liegen),
  • een gevoel of idee (bijv. controle verliezen).
  • Welke dingen komen meerdere keren voor of zijn opvallend?
  • Wat denk je dat het thema van deze film is?
Na afloop vullen jullie in groepjes (max. 4 personen het werkblad in waarin jullie de bevindingen opschrijven.

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Video

OPDRACHT
LESBOEK 2B
Lezen Onderwerp en Thema - blz. 11
Lezen tekst 2 - blz. 12 + 13
Maken opdracht 7 a t/m e

Slide 46 - Slide

DE BEATRIJS
  • Middeleeuws verhaal: Marialegende
  • Marialegende: verhalen waarin Maria, de moeder van Jezus, een wonder verricht of tussenbeide komt.
  • Functie: voorbeelden van geloof, berouw en goddelijke genade
  • Het verhaal is geschreven in Middelnederlandse rijmparen (verzen in gepaard eindrijm: AABBCC...)
  • Mondelinge overlevering: boeken waren zeer kostbaar en werden met de hand geschreven, verhalen werden verteld door minstrelen of sprookspreker
  • Beatrijs is het eerste werk in de Nederlandse literatuur met een vrouw als hoofdpersoon

Slide 47 - Slide

DE BEATRIJS

Slide 48 - Slide