5.9 Spelling

5.9 Spelling deel 1
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

5.9 Spelling deel 1

Slide 1 - Slide

tegenwoordig deelwoord

Slide 2 - Slide

Tegenwoordig deelwoord
slurpend
gezwommen
lacht
werkte

Slide 3 - Drag question

Casper is langer dan/ als Saar
A
dan
B
als

Slide 4 - Quiz

Wat is het verschil tussen 'dan' en 'als'?
Als je twee dingen A en B vergelijkt en je wilt het verschil beschrijven, gebruik je vaak de vergrotende trap of bijvoorbeeld 'anders' om het verschil te beschrijven. A is groter (mooier, kleiner, witter, harder, enthousiaster, beter, anders) dan B:

  • Kees zingt mooier dan Wim.   
  • Kees is nog groter dan een reus.
  • Kees is vijf keer sterker dan zijn zoon.
  • Kees staat op een andere hoogte dan Jan.
  • Kees doet niets anders dan slapen.

Slide 5 - Slide

Wat is het verschil tussen 'dan' en 'als'?
Als je twee dingen A en B vergelijkt en je wilt gelijkheid beschrijven, gebruik je vaak 'even', 'zelfde' of 'zo'. A is even groot (mooi, klein, wit, hard, enthousiast, goed) als B:

    Kees zingt even mooi als ik.
    Kees is zo groot als hij.
    Kees is vijf keer zo sterk als zijn zoon.
    Kees staat op dezelfde hoogte als Jan.

Slide 6 - Slide

Koen woont even ver van school als/dan ik/mij
A
als ik
B
dan ik
C
als mij
D
dan mij

Slide 7 - Quiz

Waar hoort een bijvoeglijk naamwoord bij?
A
werkwoord
B
een lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bij alle drie!

Slide 8 - Quiz

Bestudeer de volgende slides goed!



Maak aantekeningen!

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Waar hoort een bijvoeglijk naamwoord bij?
A
werkwoord
B
een lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bij alle drie!

Slide 12 - Quiz

Het huis
Het is hier een ...
timer
0:15
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Quiz

Aardig
timer
0:15
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 14 - Quiz

Tafel
timer
0:10
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quiz

Het loopt niet lekker.
Het is in deze zin....
timer
0:10
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Het goede antwoord staat er niet bij.

Slide 16 - Quiz

Verliefd
timer
0:10
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Quiz

Gedachte
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quiz

Lopen
timer
0:10
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Quiz

De aangewende middelen hadden geen enkel effect.
Aanwenden = gebruiken.
Voltooid deelwoord: de middelen zijn aangewend.
Bijvoeglijk naamwoord: de aangewende middelen.

Als je van een voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord maakt, zet je er meestal gewoon een e achter. Geen extra d of t dus, maar gewoon zo kort mogelijk.
Vergelijk dit eens met de persoonsvorm: ik wendde de middelen aan.
De aangewende middelen hadden geen enkel effect.

Aanwenden = gebruiken.
Voltooid deelwoord: de middelen zijn aangewend.
Bijvoeglijk naamwoord: de aangewende middelen.

Als je van een voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord maakt, zet je er meestal gewoon een e achter. Geen extra d of t dus, maar gewoon zo kort mogelijk.
Vergelijk dit eens met de persoonsvorm:
ik wendde de middelen aan.

Slide 20 - Slide

Sinds de (verbreden) weg in gebruik is genomen, gebeuren hier veel minder ongelukken.
A
verbreedde
B
verbrede
C
verbreden
D
verbreede

Slide 21 - Quiz

Er stonden veel (opzetten) dieren in de etalage.
A
opgezete
B
opgezette
C
opgezettende

Slide 22 - Quiz

De winkel is gesloten. -->
de ................... winkel

Slide 23 - Open question

De kinderen waren verdwaald.
--> de ................ kinderen

Slide 24 - Open question

Ook het tegenwoordig deelwoord of onvoltooid deelwoord, de vorm van het werkwoord dat bestaat uit het hele ww + d dat aangeeft hoe iets gebeurt, kan bijvoeglijk worden gebruikt. Je krijgt dan een bijvoeglijk gebruikt onvoltooid deelwoord.

Brandend (onvoltooid deelwoord)
Het brandend hout (bijvoeglijk gebruikt onvoltooid deelwoord)

Brandend (onvoltooid deelwoord)
De brandende tak (bijvoeglijk gebruikt onvoltooid deelwoord)

Slide 25 - Slide

De (zuchten) kinderen hadden allemaal een onvoldoende voor het proefwerk.
A
zuchtend
B
zuchtende
C
zuchtendde
D
gezuchte

Slide 26 - Quiz

Ga naar Talent 5.9
Maak nu de instaptoets opdracht 1!

Slide 27 - Slide

Maak nu 5.9 opdracht 1 in je boek.
Als je klaar bent maak je een foto van je werk en lever je het in!

Slide 28 - Open question