les 1

1 / 29
next
Slide 1: Slide
WoordenschatPraktijkonderwijsLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Uitleg
Je krijgt oefeningen over woordenschat.
Lees goed en kijk wat je moet doen.
Vul in wat volgens jou het beste is.
Succes! 

Slide 2 - Slide

Opdracht 1 - moeilijke woorden
Sleep het woord naar de juiste zin.
Kun jij alle woorden in de juiste zin zetten?

Slide 3 - Slide

Het nieuwe ............ is begonnen
Vader kreeg een paar nieuwe .........
We hebben thuis een oud ...........
In de maand ..... gaan we meestal op reis
Luisteren jullie 's morgens of ....... naar de radio?
Met ......... moet je voorzichtig zijn
Hans kreeg op zijn verjaardag een mooi .......
Mijn broer werkt bij de .........
politie
schooljaar
augustus
's avonds
schilderij
polshorloge
lucifers
pantoffels

Slide 4 - Drag question

Opdracht 2 - werkwoorden
Hier moet je steeds de 2 woorden van de puntjes invullen
Voorbeeld :
lopen-
ik ..... (loop)
hij ....... (loopt)
Ik vul in : loop - loopt

Slide 5 - Slide

veranderen -
ik ..............
hij ..............

Slide 6 - Open question

verzamelen-
ik ..............
hij ..............

Slide 7 - Open question

tekenen-
ik ..............
hij ..............

Slide 8 - Open question

vertellen-
ik ..............
hij ..............

Slide 9 - Open question

groeien-
ik ..............
hij ..............

Slide 10 - Open question

zaaien-
ik ..............
hij ..............

Slide 11 - Open question

tellen-
ik ..............
hij ..............

Slide 12 - Open question

krijgen-
ik ..............
hij ..............

Slide 13 - Open question

Opdracht 3 - voorzetsels
Sleep het woord naar de juiste zin.
Kun jij alle woorden in de juiste zin zetten?

Slide 14 - Slide

De balpen ligt ....... de grond.
We kijken door het raam ......... buiten.
De kat zit ....... de boom onder een tak.
Ik kom je ........ half vijf halen.
Jan rijdt vlak ..... Bart aan.
De schuur staat ..... de tuin.
Onze hond ligt ........ de deur te waken.
De bal vloog ....... de struiken.
naar
voor
om
op
achter
in
naast
onder

Slide 15 - Drag question

Opdracht 4 - werkwoorden
Kijk goed naar de twee voorbeelden. Ga dan zelf verder.
Voorbeeld 1: 
Die agent verhindert ons door te rijden - verhinderen
Voorbeeld 2:
De inbreker ontloopt zijn straf niet - ontlopen

Slide 16 - Slide

Tim klautert als een kat in die boom - ??

Slide 17 - Open question

De kapitein commandeert de soldaten - ??

Slide 18 - Open question

Kim treuzelt bij het ontbijt - ??

Slide 19 - Open question

Henk verdeelt zijn knikkers - ??

Slide 20 - Open question

De jongen verfrommelt zijn blaadje - ??

Slide 21 - Open question

Opdracht 5 - tegenstellingen
Kijk goed naar de twee voorbeelden. Ga dan zelf verder en vul de tegenstelling in.
Voorbeeld 1:
Een levende tak - een dode tak
Voorbeeld 2:
Een droge wei - een natte wei

Slide 22 - Slide

Een heldere lucht - een .......... lucht
(wat is de tegenstelling)

Slide 23 - Open question

Een rustige straat - een ....... straat (wat is de tegenstelling)

Slide 24 - Open question

Een lichte vracht - een ........ vracht (wat is de tegenstelling)

Slide 25 - Open question

Een mooi schilderij - een ...... schilderij (wat is de tegenstelling)

Slide 26 - Open question

Een kleine steen - een ......... steen (wat is de tegenstelling)

Slide 27 - Open question

Hoe vond je het om de les zelfstandig te maken?
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Slide 29 - Slide