Thema 5 Ecologie Oriëntatie + B1 Ecologie op alle organisatieniveaus

Thema 5 Ecologie


Oriëntatie Thema 5
+
B1
Ecologie op alle organisatieniveaus
1 / 46
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 5 Ecologie


Oriëntatie Thema 5
+
B1
Ecologie op alle organisatieniveaus

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Lesprogramma les 1
  • Leerdoelen Oriëntatie (2 minuten)
  • Voorkennisfilmpje klassikaal doornemen (9 minuten)
  • Zelfstandig voorkennistoets maken (max. 5 minuten)
  • Oriëntatie 'De bruidsvlucht van een verborgen mier' lezen (5 minuten)
  • Opdracht 1 t/m 5 maken (max. 10 minuten)
  • Korte onderbreking voor lesuur 2 --> laat LessonUp openstaan!

Slide 3 - Slide

Leerdoelen oriëntatie
1 Je kunt de invloeden op organismen indelen in biotische en abiotische factoren.

2 Je kunt de niveaus van de ecologie beschrijven.

3 Je kunt in een ecosysteem de voedselrelaties aangeven.

4 Je kunt de groepen organismen in de kringloop van stoffen beschrijven.

5 Je kunt uitleggen hoe soorten afhankelijk zijn van elkaar voor voedsel, een schuilplaats en voortplanting.

Slide 4 - Slide

Oriëntatie
  • We nemen samen het voorkennisfilmpje door 

  • Maak nu individueel de voorkennistoets digitaal


Klaar?
  • Oriëntatie 'De bruidsvlucht van een verborgen mier' doorlezen

  • Individueel of in duo's de bijbehorende opdrachten digitaal maken 
timer
10:00

Slide 5 - Slide

Lesprogramma les 2
  • Leerdoelen Basisstof 1 (2 minuten)
  • Uitleg B1 deel 1 (10 minuten)
  • Zelfstandig opdracht 1 t/m 5 maken (max. 5 minuten)
  • Uitleg B1 deel 2 lezen (5 minuten)
  • Opdracht 6 t/m 12 maken (max. 10 minuten)
  • Eerder klaar? Context Leefwereld: Het syndroom van Klinefelter
  • Oefen de Flitskaarten en maak Test Jezelf
  • Lesafsluiter B1 (5 minuten)

Slide 6 - Slide

Leerdoelen B1 (deel 1)

5.1.1 Je kunt uitleggen wat een ecosysteem is en wat de kenmerken ervan zijn.

5.1.2 Je kunt biotische en abiotische factoren binnen een ecosysteem benoemen.

5.1.3 Je kunt de invloed van de belangrijke abiotische factoren op organismen beschrijven en de invloed van organismen op abiotische factoren.



Slide 7 - Slide

Welke methode kies je?
Uitlegvideo YourBiology
Uitleg van docent a.d.h.v. deze LessonUp

Slide 8 - Poll

Slide 9 - Video

Wat is ecologie?
Wetenschap waarbij de wisselwerking tussen organismen en hun omgeving wordt bestudeerd

Organisatieniveaus van ecologie:
- Molecuul 
(eDNA)




- cel
- weefsel
- organen


Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link

Ecologie
  • Levensgemeenschap: alle populaties binnen een ecosysteem
  • Biotische factoren: levend
  • Abiotische factoren: levenloos
  • Ecosysteem: begrensd gebied met wisselwerking biotische en abiotische factoren
  • Biotoop: de gezamenlijke abiotische factoren van een bepaald gebied

Slide 12 - Slide

Habitat
Specifieke leefomgeving van een plant of dier binnen het ecosysteem, dus de plaats waar het leven van een plant of dier zich afspeelt.





Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Abiotische factoren
biotische factoren
Licht 
Neerslag
Lucht
Wind
Temperatuur
Bodem
Water
Soortgenoten
Voedsel
Roofdieren
Nestgelegenheid
Ziekteverwekkers

Slide 15 - Drag question

Levensgemeenschap of ecosysteem of biotoop?
Levensgemeenschap =
alle populaties in een bepaald gebied

Ecosysteem =
min of meer begrensd gebied waarin een wisselwerking plaatsvindt tussen verschillende biotische en abiotische factoren

Biotoop =
de gezamenlijke abiotische factoren van een bepaald gebied

Slide 16 - Slide

Maak de opdrachten 1 t/m 5

Slide 17 - Slide

Leerdoelen B1 (deel 2)

5.1.1 Je kunt uitleggen wat een ecosysteem is en wat de kenmerken ervan zijn.

5.1.2 Je kunt biotische en abiotische factoren binnen een ecosysteem benoemen.

5.1.3 Je kunt de invloed van de belangrijke abiotische factoren op organismen beschrijven en de invloed van organismen op abiotische factoren.



Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Abiotische factoren
  • Abiotische factoren zijn van invloed op de soortensamenstelling (+de verschillende soorten die binnen het gebied voorkomen)

  • Voor organismen op het land: klimaat en bodem
  • Voor organismen in het water: temperatuur, zuurstofgehalte, zoutgehalte, licht en stroming

Slide 20 - Slide

Macroklimaat en microklimaat
  • Klimaat is een combinatie van abiotische factoren, zoals temperatuur, licht, wind en water (neerslag). Vaak de gemiddelde temperatuur en neerslag over 30 jaar.

  • In grote gebieden op aarde heerst vaak hetzelfde klimaat (macroklimaat).

  • In een gebied met hetzelfde macroklimaat kunnen abiotische factoren op verschillende plaatsen verschillen (microklimaat)

Slide 21 - Slide

Microklimaat

Slide 22 - Slide

BODEM
- grootte van de bodemdeeltjes
- vochtgehalte
- zuurstofgehalte
- gehalte aan humus
- pH (zuurgraad)
- grondwaterstand
- mineralen (anorganische stoffen)


Slide 23 - Slide

Bodemdeeltjes

Slide 24 - Slide

Humus
  • Mengsel van organische stoffen, anorganische stoffen en micro-organismen (bacterien en schimmels)
  • Door activiteiten van bacterien en schimmels ontstaan uit humus mineralen voor planten.
  • Op de humus kunnen planten zich makkelijk hechten, want de structuur van de bodem verbeterd. 
  • Hoe meer humus, hoe beter voor de planten. In klei kunnen de wortels makkelijker doordringen, in zand houdt de bodem beter water vast.


Slide 25 - Slide

LICHT
Planten:
- fotosynthese
- schaduw- en zonplanten

Dieren:
- Daglengte invloed op voortplanting
- Verticale migratie bij waterdieren

Slide 26 - Slide

Hoe ver licht doordringt...
Verticale migratie zooplankton 

Slide 27 - Slide

WATER
Planten:
- dikte cuticula
- hoeveelheid huidmondjes
- grootte wortelstelsel

Dieren:
- zuurstofgehalte
- zoutgehalte

Slide 28 - Slide

Temperatuur
- Enzymwerking

- Meeste leven mogelijk tussen de 0 en 45 graden Celsius

- Koudbloedige (poikilotherme) dieren niet actief bij lage temperatuur

- Warmbloedige (homoiotherme) dieren kunnen <0 graden C verdragen

Slide 29 - Slide

Temperatuur
Koudbloedige dieren (insecten, amfibiën, vissen en reptielen)  hebben een wisselende lichaamstemperatuur afhankelijk van de omgeving. Zij kunnen daardoor geen temperatuur onder 0 graden Celsius verdragen.  Om warm te blijven (enzymwerking is temperatuursafhankelijk) liggen deze organismen vaak te zonnen (zie schildpad). Hoe warmer zij zijn hoe actiever zij zijn, maar daar is dus een limiet aan.

Warmbloedige dieren (vogels en zoogdieren) hebben een groter tolerantiegebied voor temperatuur, omdat zij een constante lichaamstemperatuur hebben (onafhankelijk van omgeving). Deze soorten hebben aanpassingen om zich te beschermen tegen overmatige warmte (groot lichaamsoppervlak om warmte kwijt te raken) of kou (dik verenpak voor isolatie, zie pinguïn).

Slide 30 - Slide

Tolerantie
Tolerantie:het vermogen van organismen om schommelingen in een abiotische factor te verdragen

Weergegegeven in een optimumkromme met daarin:
 - tolerantiegrenzen (minimum en maximum)
- het tolerantiegebied
- het optimum: de waarde die het gunstigste is

Slide 31 - Slide

Tolerantie
Als individuen dichtbij de tolerantiegrens leven, hebben ze hier stress van. Dit wil zeggen dat zij al hun energie nodig hebben om te overleven, waardoor zij niet kunnen voortplanten.

Voor alle abiotische factoren hebben soorten een optimum en tolerantiegrenzen. Echter spelen sommige abiotische factoren maar een kleine rol in het leven van een soort, het tolerantiegebied is dan een stuk groter. 
Beperkende factor: de factor die bepaalt hoeveel organismen in een bepaald gebied kunnen overleven
Optimumkromme temperatuur guppy's

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Verspreidingsgebied (areaal)
Het tolerantiegebied is het gebied tussen de minimum en maximum waarde van een abiotische factor waarbij een soort kan leven.

Het verspreidingsgebied (areaal) is het daadwerkelijke gebied op de kaart waar de soort voorkomt. 

Voorbeeld: hiernaast zie je het verspreidingsgebied van de zandhagedis in Nederland.

Slide 34 - Slide

Maak opdracht 6 t/ 16

Neem daarna de context 'Het rijk der duizend eilanden' door en 
maak opdracht 17


Klaar? Oefen de Flitskaarten en maak Test Jezelf


Slide 35 - Slide

Lesafsluiter B1

Slide 36 - Slide

Hoe zat het ook alweer?
Sleep de volgende factoren naar het juiste vak.
Biotische factoren
Abiotische factoren
neerslag
predatie
ziekten
bodem
schaduw
concurrentie
samenwerking

Slide 37 - Drag question

Hoe kan de bodem organismen beïnvloeden?
Sleep elke eigenschap naar het bijbehorende bodemsoort
bevat kleine bodemdeeltjes
houdt weinig water vast
bevat weinig zuurstof
houdt veel mineralen vast
wortels dringen makkelijk door

Slide 38 - Drag question

Soorten zijn aangepast aan de heersende abiotische facoren, bijvoorbeeld de beschikbaarheid van water
Welke aanpassing hoort bij welke soort?
Saguaro cactus
(gewone) eikvaren
blad heeft geen huidmondjes
dunne/geen cuticula
plant slaat geen water op
klein wortelstelsel

Slide 39 - Drag question

Sleep de termen naar de juiste plaats in de tolerantiecurve en benoem de assen
minimum
optimum
maximum
abiotische factor
aantal individuen

Slide 40 - Drag question

Er is een verband tussen de tolerantie en het areaal van een soort.

Bekijk de afbeelding. Welke soort heeft waarschijnlijk het grootste areaal?
A
soort A
B
soort B
C
soort C
D
soort D

Slide 41 - Quiz

0

Slide 42 - Video

Deze venusvliegenvangers leven op bodems met weinig voedingsstoffen. Zouden deze planten een groot of klein wortelstelsel hebben? Leg uit.

Slide 43 - Open question

Examenvraag
Lees de tekst hiernaast
De volgende vraag gaat hierover
De tabel staat op de volgende slide

Slide 44 - Slide


A
Geen van beide zijn juist
B
Alleen bewering 1 is juist
C
Alleen bewering 2 is juist
D
Beide beweringen zijn juist

Slide 45 - Quiz

Examenvraag uitleg
Op de Veluwe varieert de temperatuur tussen de -5 en 30 graden. De poema moet elk van deze temperaturen kunnen verdragen om op de Veluwe te kunnen leven. Zijn tolerantiegrenzen zijn -20 en 40 graden  en voldoen aan de eis --> stelling 1 is juist.

De poema kan leven van elk van de mogelijke prooidieren. Als er één van aanwezig is op de Veluwe kan de poema daar leven. Dit is het geval, dus stelling 2 is onjuist.

Slide 46 - Slide