Les 5 - P4 - Les en leidinggeven - Didactiek.

Les 5 - P4 - Les en leidinggeven - Didactiek.
1 / 42
next
Slide 1: Slide
WelzijnMBOStudiejaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Les 5 - P4 - Les en leidinggeven - Didactiek.

Slide 1 - Slide

Check-IN : Welk dier beschrijft jou het beste als persoon, en waarom? (kunnen meerdere dieren zijn)

Slide 2 - Open question

Slide 3 - Slide

Waar kijk jij het meest naar uit in de zomervakantie?

Slide 4 - Open question

IK

Slide 5 - Slide

QUIZZZ TIMEEE
Spelregels :
-Noteer op het blaadje of je antwoord goed of fout is!
-Wees eerlijk! (controleer desnoods je buurman)
-Verboden om gebruik te maken van CHAT-GTP of andere bronnen (internet etc.)
-Winnaar krijgt wellicht een prijs.

Slide 6 - Slide

Onderwerpen 
-Hoofstuk 10 - Evaluatie
-Hoofdstuk 6 - Bewegingsvormen
(Hoofdstuk 4 -> Kiezen van bewegingsvormen)

Evaluatie & Differentiëren.

Slide 7 - Slide

Welke 2 manieren van differentiëren zijn er?

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

Bedenk een voorbeeld hoe je inhoudelijk kan differentiëren met ringzwaaien.

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Slide

Bedenk een voorbeeld hoe je organisatorisch kan differentiëren binnen de salto voorover.

Slide 12 - Open question

Herhalingsvorm.

-Aanloop vanaf turnblokken of een bank.

Uitbreidingsvorm.

-Salto voorover tot stand, afzet vanaf een springplank.




Slide 13 - Slide

Waar staan de letters in het BHU-model voor?
A
Basisvorm, Houding en Uithoudingsvermogen.
B
Basisvorm, Herhalingsvorm, en Uitvoering.
C
Basisvorm, Herhalingsvorm , en Uitbreidingsvormen
D
Beweegactiviteit, Herhaling, en Uitvoering.

Slide 14 - Quiz

Basisniveau = Aanlopen (vanaf de grond), afzetten in de minitrampoline om vervolgens een streksprong te maken om vervolgens tot stand komen op dikke mat.

Slide 15 - Open question

Herhalingsvorm.
-3x inverven in de trampoline, dan een streksprong.




Uitbreidingsvorm.
-Trucje doen in de lucht (benen vasthouden, 360 (hele draai), 180 (halve draai), skatesprong.


Slide 16 - Slide

Inhoudelijk differentiëren, binnen voetbal (passeren)

Basisniveau : Tegenstander passeren met passieve weerstand.

Slide 17 - Open question

Herhalingsvorm.

-I.p.v. een tegenstander passeren een vrije trap pop OF een pylon.


Uitbreidingsvorm.

-Tegenstanden passeren met actieve weerstand.

-Stimuleren om voorbij te komen met passeeractie (bijv. schaar, zidane, uitvalspas)
of verplichten.

Slide 18 - Slide

Wat is geen functie van evalueren?
A
Verbeteren van je volgende les.
B
Bijstellen van je doelstellingen
C
Reflectie voor eigen functioneren.
D
Controleren of je deelnemers je wel aardig vinden.

Slide 19 - Quiz

Open vraag :
Het boek geeft aan dat er 6 functies zijn van evalueren? Noem er drie van!

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide

Welke 4 momenten lenen zich om te evalueren?

Slide 22 - Open question

Waar staan de letters voor in de PDCA-cyclus?
A
Plan, Do, Cheat, Act.
B
Plan, Do, Check, Awareness.
C
Plan, Do, Check, Act.
D
Plan, Dont, Check, Act.

Slide 23 - Quiz

Welke 2 manieren van evalueren zijn er?

Slide 24 - Open question

Slide 25 - Slide

Welke evaluatiemethodes kan je gebruiken om het proces te evalueren? (lesverloop)

Slide 26 - Open question

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Een marathon loper kwalificeert zich voor de boston marathon door hem te lopen in 2 uur en 55 minuten. Van welke vorm van evaluatie is hier sprake?

Slide 29 - Open question

Een turnster krijgt voor het onderdeel brug een 7 van de jury. Van welke vorm van evaluatie is hier sprake?
A
Procesevaluatie
B
Kwalitatieve product evaluatie
C
Kwantitatieve product evaluatie
D
Algemene product evaluatie.

Slide 30 - Quiz

Welke evaluatiemethodes horen bij een productevaluatie?

Slide 31 - Open question

Wat is volgens het boek, een doel van beoordelen?
A
Om te kijken of je deelnemers je wel aardig vinden
B
Om het effect te meten van je trainingsprogamma.
C
Om te kijken of je les lang genoeg duurt.
D
Het toekennen van certificaat of diploma.

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Slide

Aan welke 5 eisen moet een beoordeling voldoen?
A
1. Betrouwbaar 2. Validiteit 3. Objectief 4. Nauwkeuring 5. Onafhankelijk
B
1. Betrouwbaar 2. Leuk voor de deelnemers. 3. Objectief 4. Nauwkeuring 5. Onnauwkeurig
C
1. Bestempeld 2. Validiteit 3. Objectief 4. Nauwkeuring 5. Onafhankelijk
D
1. Betrouwbaar 2. Validiteit 3. Objectief 4. Nauwkeuring 5. Makkelijk

Slide 34 - Quiz

Als je met een beoordeling NIET meet wat je wilt meten. Aan welke eis voldoe je dan niet?
A
Nauwkeurig
B
Validiteit
C
Kwaliteit
D
Onafhankelijkheid

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Als je iemand een hoger beoordeling geeft omdat je hem aardiger/leuker vind dan is er sprake van?
A
Halo-effect
B
Te zwaar laten meetellen van de eerste/laatste indruk
C
Horn-effect
D
Contrast effect.

Slide 38 - Quiz

Als je eigen vooroordelen en mening meeneemt in de beoordeling, dan is er sprake van?
A
Subjectief waarnemen
B
Contrast effect.
C
HALO-effect.
D
Te zwaar laten meetellen van de eerste/laatste indruk

Slide 39 - Quiz

Is deze stelling juist? Een meetinstrument is betrouwbaar wanneer het bij herhaalde meting hetzelfde resultaat laat zien
A
Ja
B
Nee

Slide 40 - Quiz

EINDE VAN DE QUIZZZZ.
-Tel je punten bij elkaar op, schrijf dit op boven aan je blaadje!
-Controleer het blaadje van je klasgenoot!
-Lever het blaadje bij mij in!
-Winnaar krijgt een prijs.

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide